zaterdag 22 juni 2013

De bomen schudden nee... en toen?

En toen... liet ik het aan jou, lezer of lezeres, over of je ook de rest van dit verhaal zou willen lezen. Ben je nieuwsgierig naar hoe het verder gaat? Neem dan even contact op met mij. Ciao! ;0)

woensdag 19 juni 2013

De bomen schudden nee (deel 20 van 60)

Het ging niet goed met ma op de PAAZ van het Elisabeth. Het werd maandag en het werd dinsdag, maar minder gek werd mijn moeder niet. Dinsdagavond was ik voor het eerst meegeweest om haar te bezoeken. De hele autorit lang, op weg naar het ziekenhuis, hadden mijn stiefvader en ik zwijgend naast elkaar gezeten. Zwijgen deed mijn moeder ook, dat wil zeggen tegen mij zei ze niets. Ook ome Klaas kreeg er niet veel uit. 'Ik weet 't niet Klaas, ik weet 't niet...' stamelde ze af en toe. Slaakte een diepe zucht. Zei 'Ga maar weg. Laat mij maar doodgaan.' Mijn moeder wilde doodgaan? Klamme angst kroop in mijn hart. Diep van binnen voelde ik paniek in mij opkomen. Zwijgend waren we ook weer naar huis gereden. In mijn hoofd spookten mij moeder en de rest van de PAAZ-bewoners nog na. De helft zat er als een zombie bij, de andere helft zat raar in zichzelf te murmelen of als een pendule heen en weer te schudden op een stoel. Je kon precies zien wie hier op bezoek was en wie niet. Het leek trouwens wel of al die gekken non-stop rookten. De hele PAAZ-afdeling stond strak blauw en de lucht bewoog maar heel traag. Nog steeds zwijgend bereikten we de Van Lennepweg. De irritatie links van mij was voelbaar en werd steeds groter. De Galant draaide de parkeerplaats van de Stichting op, krulde om het gebouw heen naar het afdakje aan de achterkant, naast de schuur. Achter de grote gestalte van mijn norse stiefvader aan stapte ik mee de trappen op. In de woonkamer aangeland gooide hij zijn sleutels op tafel, ging zitten en gebaarde mij hetzelfde te doen. Hij keek me dringend aan. 'Kijk, Nelis. Laten we maar eerlijk zijn. Ik moet jou niet en jij hebt de schurft aan mij. Maar nu is je moeder ziek en moeten we 't samen rooien. Okee?' Het was een korte, felle toespraak. Hij had zijn hand naar me uitgestoken over de tafel. Ik kon niet anders bedenken dan dat-ie gelijk had. Ma doorgedraaid en opgeborgen. Daar zaten we dan. We moesten nu een team vormen. Voor mamma. Ik schudde hem de hand. Hij kwam direct ter zake. 'Om te beginnen moet je me helpen met de kantoren schoonmaken op donderdag en vrijdag. En met de andere klussen natuurlijk. Voor het eten zal ik zorgen maar dan moet jij de boodschappen doen.' Hij sprak snel en weloverwogen. Hij bedacht het niet ter plekke, hij had het eerder al bedacht. Het klonk heel redelijk. Het was een goed plan. We moesten samen sterk zijn voor onze moeder en vrouw. Donderdagavond hielp ik voor 't eerst met schoonmaken. In de vroeg avond waren we snel nog even langs de PAAZ gereden, daarna ging het terug naar de Stichting. We pakten stofzuigers en emmers, en gingen aan de slag op de eerste étage. Ik werd overspoeld met instructies. Ome Klaas had vroeger een eigen schoonmaakbedrijf gehad en was dus heel kundig op dit terrein. Niet om dingen heen poetsen, naar ze optillen en ook daaronder poetsen. Spullen altijd een beetje verschuiven, zodat de mensen van kantoor goed konden zien dat de schoonmaak bezig was geweest. Kwistig sprayen met de vanille-spuitbus. Ik had er wel schik in. Vond tussen dooie vliegen hier en daar een dubbeltje of kwartje op de grond in het tapijt. Dat ging dan mooi in mijn achterzak. Van die lullige vijf gulden zakgeld die ik per week kreeg, kon ik het immers onmogelijk rondbreien. Een jongenskaartje bij Haarlem kosste al drie gulden en dan kwam het programmaboekje er ook nog bij. Plus de kosten die ik had voor voetbalplaatjes. Die vijf gulden kon ik wel tien keer uitgeven. Fluitend liet ik mijn stofzuiger over de vloerbedekking scheren. Ik hoorde paperclips met luid getik door de stofsluigerslang naar binnen getrokken worden. Ik was in mijn nopjes. Dit was belangrijk. Mijn moeder kon nu niet werken, dus deed ik het voor haar. En mijn stiefvader bofte toch maar met zo'n ijverige jongen als ik. Zelfs toiletten boenen vond ik sport. Ik ronkte van genoegen. Ome Klaas merkte hier allemaal niets van. Zonder iets te zeggen, met strakke kaken en getuite lippen werkte hij zijn wekelijkse donderdagavondritueel af. Pas toen we klaar waren voor die avond, tegen elven, we de schoonmaakspullen opgeborgen hadden en boven op de bank neerploften, kon ik zien hoe uitgeput mijn stiefvader was. * Na twee weken PAAZ was het nog steeds niks met mijn moeder. We waren elke avond samen op bezoek geweest, behalve maandag en woensdag als ik ging trainen. Daar kreeg ik gelukkig vrijaf voor van ome Klaas. Hij ging dan alleen. Mamma was nog steeds maf, suf, teneergeslagen en nergens in geïnteresseerd. Ze wilde alleen maar slapen, reageerde geërgerd op onze vragen en begon zo langzaamaan ook een beetje te ruiken. Ze wilde zich niet douchen. 'We hebben van alles geprobeerd, maar uw vrouw wil het pertinent niet. Tja en dwingen... dat kunnen we niet.' Ik begon het vies te vinden om mijn moeder een zoen te geven. Ik deed het vlug en ik zorgde ervoor dat ik daarbij niet door mijn neus ademhaalde. Ome Klaas liet zich niet ontmoedigen door de desinteresse van zijn echtgenote. Hij bleef haar liefjes toespreken, aaide haar hand en nam elke dag wat lekkers voor haar mee. Mentos, Appelsientje, chocolade. Of bloemen. Het begon op te vallen bij het ziekenhuispersoneel. 'Nou meneer, u verwent uw vrouw wel zeg. Je kunt wel zien dat u veel van uw vrouw houdt.' Dan knikte ome Klaas bescheiden, met een zwak grijnsje. Maar in zijn ogen zag ik dat hij ervan genoot dat de mensen in de gaten hadden dat hij zo goed voor zijn vrouw was. Thuisgekomen was hij weer dezelfde zwijgzame ome Klaas zoals ik die kende. Hij zat daar maar op de bank. In sombere gedachten verzonken. Dronk steeds meer cognac. Soms ging er op een avond bijna een complete halve-literfles van Dujardin doorheen. Ik stelde me voor hoe dat iedere maandag in de Dujardin-fabriek moest gaan. 'Hoe zijn de weekcijfers van de verkoop, Piet? 'Redelijk Henk, redelijk. Kan beter.' 'Da's waar Piet. Maar gelukkig hebben we Akerboom in Aerdenhout.' 'Zo is 't Henk. Op Akerboom kunnen we altijd rekenen. Die houdt de boel hier wel draaiende!' Waarop de beide directeuren een proost uitbrachten op hun trouwe klant in Kennemerland. 'Ach Nelis...' Ik schrok op uit mijn Dujardin-fantasie. Mijn stiefvader´s hoofd hing voorovergebogen. Hij ondersteunde het met zijn handen, de ellebogen op zijn knieën. Tussen de vergeelde vingers van zijn rechterhand klemvast het onafscheidelijke sigaretje. De rook steeg kringelend op. Ik hoorde hem snikken. Eerst een beetje. Grote tranen dropten via wangen en kin op de houten vloer. Het snikken werd luider. Lange halen. Er kwam snot bij. 'Woe-woe-woe-woe-woe...' De remmen gingen los. Uit de keuken haalde ik papier van de keukenrol. Aarzelend reikte ik hem dat aan. Hij zag 't niet, ging maar door met zijn wolvengehuil. Ik tikte hem op zijn schouder. Hij schrok op, pakte het keukenpapier aan. Zijn verkreukelde gezicht vervulde me met afkeer en medelijden tegelijk. Hij snoot zijn neus en veegde al het vocht van zijn gezicht. 'Dank je... hè-hè...' Ik was blij dat hij zich nu herpakte. Ik vond het wel genoeg zo. Straks had ik 'm nog uitvoerig moeten troosten, een arm om hem heen slaan of zo. Ik moest er niet aan denken. 'Ze kunnen je moeder daar niet langer houden.' Hij sprak moeilijk, met verstikte stem. In zo'n PAAZ doen ze alleen de eerste opvang. Daarna is 't terug naar huis of naar 't gesticht. O God...' Het woe-woe-woe begon weer. De sluizen gingen helemaal open. Hij was goed dronken. De fles cognac was leeg. Wat nu te doen? Water? Of toch een andere fles drank neerzetten? Koffie misschien? Ja, dat was 't beste, ik ging koffie voor hem maken. Hij roerde in zijn kopje, schraapte zijn keel. 'Ze gaat maandag over naar de Bavo in Noordwijk. Daar gaan ze verder kijken wat ze kunnen doen.' En weer schoot-ie vol. Hij ging er maar bij liggen op de bank. Met een pijnlijk vertrokken grimas en onregelmatig snurkend sliep-ie in. Uit de gang haalde ik een lange winterjas van mijn moeder. Daarmee dekte ik hem een beetje toe. Toen knipte ik het licht in de woonkamer uit en ging ik naar mij kamer om daar in bed nog wat Donald Ducks te lezen. ****** (wordt vervolgd) ******

dinsdag 18 juni 2013

De bomen schudden nee (deel 19 van 60)

Ome Klaas belde de huisarts. Ik lette ondertussen op mijn moeder, die steeds snellere rondjes om de bijzettafel draafde en daarna pardoes op de bank ging liggen. Ze greep jeremiërend in haar haar, stond van de bank op en ging daarna weer in looppas rondjes om de tafel rennen. Ze hijgde als een karrenpaard. Nog een half uur, dan trapte de C1 van Zandvoort'75 thuis zonder mij af tegen Kennemerland C1. Er ging een steek door mijn hart. 'Anderson zegt dat we met 'r naar de eerste hulp moeten gaan.' Meneer Anderson was onze huisarts uit Zandvoort. Die hielden we nog steeds aan. Mijn stiefvader schoot de gang op, had zijn jack aan en had zijn autosleutel klaar, de sleutelpunt omhoog gestoken tussen zijn wijs- en middelvinger door. 'Neeeeeeeeeeeeeeejjj!', krijste mijn moeder lang en loeihard. Op haar rode gezicht stond nu geen angst meer te lezen, maar razernij. Ze had absoluut geen zin in een autoritje richting eerste hulp. Terwijl ik mij in mijn schoenen wurmde, begon ome Klaas aan mijn moeders arm te trekken. 'Kom Stien, voor je eigen bestwil...' Ze maakte afwerende gebaren, deed grrrrrr, sloeg theatraal maar niet hard naar de arm van haar man. Ze wilde indruk maken, maar hem niet echt pijn doen. Ondanks haar acute gekte had ze zichzelf toch ook nog wel een beetje onder controle. Nog 25 minuten. 'Huuuuuuuuuh..!' Mijn moeder ging erbij liggen en gierde een gemaakte huiltoon. De idiotie spatte er vanaf. 'Neeeeeee Klaas!' Hij sjorde nog even aan haar arm, hoorde een snerpend 'Auw-auw-auw-auw-auw!' en gaf het toen op. Hij keek secondenlang uitdrukkingsloos naar zijn op de grond kronkelende vrouw. Toen wendde hij zich af en ging opnieuw bellen naar meneer Anderson. Ik had dit sezoen nog geen wedstrijd gemist. Ik was er altijd bij. Had altijd een basisplaats. En nu dit. Wat een rampzaterdag. 'Hij stuurt een ambulance.' Mijn stiefvader zeeg op een stoel en begon hartstochtelijk te wenen. 'Wilt u koffie?' Ik zei u tegen hem. 'Ja...' Zijn ogen waren gesloten, zijn wangen nat. Ik ging naar de keuken. Even weg bij mijn spartelende moeder en mijn jankende stiefvader. Ik zette een volle pot koffie. De mensen van de ambulance wilden misschien ook wel een bakkie. De man en de vrouw van de ambulance waren heel vriendelijk. Ze kregen mijn moeder gemakkelijk mee. Ze was een kwartier daarvoor uitgeput op de bank in slaap gevallen en was nu zo duf en verdwaasd dat ze het allemaal wel best vond wat er gebeurde. Ome Klaas had zich tegelijk met mijn koffie een flinke bel Dujardin ingeschonken en was nu nog steeds huilerig, maar kon inmiddels weer een grapje maken. 'Nou... dan zie je mij ook 's flink tjenken, hè Nelis!' Hij zei nooit huilen of janken, maar tjenken. Zo heette dat nou eenmaal in de bollenstreek, had-ie ooit gezegd. Zijn wimpers kleefden aan elkaar van het traanvocht. Ik hoefde niet mee naar het ziekenhuis. Ome Klaas vond dat te druk worden. In zijn Mitsubishi reed-ie achter de ziekenwagen aan. Ik zwaaide de beide auto's na. Kwart voor één. Als ik nu op mijn fiets zou springen, kon ik het laatste halfuur misschien nog meedoen. 'Hé Jeroen.' Meneer Peitsman keek verrast en lachte. 'Hoeveel staat 't?` 'We staan 4-1 voor.' 'O. Okee. Hoe lang nog?' Ik hoopte dat meneer Peitsman zou zeggen dat ik me maar gauw om moest kleden, zodat ik nog een minuut of twintig mee kon doen. 'Ehm... dik vijfentwintig minuten nog. Nou, dit geven we heus niet meer weg hoor.' Hij knipoogde naar me. 'Alles weer goed met je moeder?' 'Ja... ze moet alleen goed uitrusten.' Meneer Peitsman sloeg geen acht op mijn voetbaltas, die ik pontificaal naast zijn voeten had gezet. De hint ontging hem volledig. 'Grote klasse hoor Jeroen, dat je toch nog gekomen bent om je team aan te moedigen. Je bent een échte sportman!' Hij sloeg me op de schouder en concentreerde zich weer op het spel. Heel langzaam fietste ik naar huis. Meneer Peitsman en mijn teamgenootjes vonden het tof van me dat ik toch nog was gekomen om de wedstrijd af te kijken. Ikzelf was teleurgesteld. Ik had zo graag nog even meegespeeld. Met mij erbij was die ene tegengoal vast niet gevallen. Ik sipte wat voor me uit terwijl de herfstbladeren me om het hoofd waaiden. Ik reed Bentveld uit, Aerdenhout binnen. Hoe zou het nu thuis zijn? De Galant stond weer onder het afdakje. Ik zette mijn fiets in de schuur, ging door de achterdeur naar binnen en begon de trappen te beklimmen. Ome Klaas zat op de bank. De tv zoemde zachtjes. Mijn stiefvader zat er vermoeid, maar naar omstandigheden redelijk ontspannen bij. Voor hem stond zijn cognacglas, de fles was bij de hand en in de vingers van zijn rechterhand klemde hij een shaggie. Hij sprak zacht. 'Vannacht houden ze je moeder daar. Dan kan ze bijkomen. Morgen zien we wel weer verder.' Hij schonk cognac bij. Zwijgend sloop ik naar mijn kamer. Ik begon honger te krijgen. Er was vast nog wel brood en pindakaas. Over drie uur begon Langs de lijn. Die zondagmiddag ging hij terug naar de PAAZ-afdeling van het Elisabeth Gasthuis. Het bleek dat ma zaterdagnacht volledig door het lint was gegaan. Gillen en schreeuwen tegen de verplegers en de andere patiënten. Ze hadden haar met de nodige moeite weten te kalmeren. Een pil wilde ze niet slikken, een prik wilde ze ook niet. Ze verweerde zich als en leeuwin, ze worstelde en krabde. Toen werd het alsnog een spuitje, dan maar zonder haar medewerking. Voorlopig hielden ze haar daar maar even. Hij kon elke dag even langskomen als-ie wilde. Thuisgekomen, nog met zijn jack aan zittend op de bank, vertelde hij me kort en bondig hoe de vlag ervoor stond. Daarna meden we elkaar weer. Hij nam plaats voor de buis met drank en peuk. Hij zat er kalmpjes bij, alsof zijn vrouw helemaal niet zo gek als een cent achter gesloten deuren zat, maar alleen even boodschappen was gaan doen of zoiets. Ik zette op mijn kamer de radio aan en haalde mijn stapel Suske en Wiskes tevoorschijn. ****** (wordt vervolgd) ******

maandag 17 juni 2013

De bomen schudden nee (deel 18 van 60)

Ik had mijn handen vol aan school, Zandvoort'75 en Haarlem. Thuis trok ik me terug in mijn kamer. Draaide plaatjes. Luisterde radio. Hilversum 3 of Langs de Lijn. Las de VI en speelde met smurfen voetbalwedstrijdjes. Vijf tegen vijf. Een klein kleien balletje had ik speciaal voor mijn smurfen op school bij handenarbeid gebakken. Het balletje had ik wit geverfd en daarna voorzien van zwarte stippen. De bal was niet helemaal egaal rond maar rolde toch prima. Doelen had ik gemaakt van opgestapelde gummen en lege doosjes van vulpenvullingen als doelpalen, met een potlood er overheen als lat. Zakdoeken deden dienst als netten. De bedoeling van het spel was, dat de smurfen de bal naar hun medespelers overschoten. Als de bal uitgerold was, was-ie voor de dichtstbijzijnde smurf. Die mocht de bal vanaf de plek waar de bal lag dan weer schieten naar een ploeggenoot. Dat vergde heel veel gevoel en precisie. Was de bal na tal van combinaties aangekomen in de speciale schietzone, dicht bij het vijandelijke doel, dan mocht de smurf aan de bal een schot op doel wagen. Daar ging het natuurlijk allemaal om. Ik speelde in mijn eentje, en bediende dus zowel mijn eigen ploeg Haarlem alsook die van de opponent. Kwam mijn eigen Jopie Böckling in doelrijpe posite te staan, dan volgde een daverend schot waar het hele doel van instortte, liefst met keeper en al. Dat alles begeleidde ik met opgewonden verslaggeving. 'En jaaaaaa hoooooor, Jo-pie Böck-ling doet ' t weerrrrrrrr! 3-0 voor Haarlem dames en heren, Ajax krijgt voetballes aan de Jan Gijzenkade!' Aan de overzijde had Haarlem-keepersmurf Edward Metgod het stukken rustiger. Spitsen van de tegenstander waren vaak al zó door zijn aanblik geïmponeerd, dat ze de bal van angst naast schoven, of niet verder kwamen dan een slap rollertje, waar Edward Metgod niet eens voor hoefde te duiken. Meestal hield-ie zijn doel schoon. Alleen voor een enkele sympathieke tegenstander, zoals SC Amersfoort, FC Utrecht of Wageningen, kon er wel een eretreffertje van af. En uiteraard werd het doel van Edward Metgod nooit aan puin geschoten. * Mijn stiefvader mocht dan tegen mij niet zo aardig zijn na ons uitstapje naar het Blijf van mijn lijf-huis, tegen mijn moeder was-ie poeslief. Elke dag als-ie uit zijn werk thuiskwam, begroette hij mijn moeder alsof ze zonet ongedeerd van een reis naar de Noordpool was teruggekeerd. Een luidkeels 'Ha meissie!' en dan veel smakkerdesmak. Hij vroeg aansluitend omstandig hoe haar dag was geweest en de dozen bonbons en fleurige boeketten waren niet van de lucht. Hij was kennelijk erg geschrokken van de vluchtpartij. Mijn moeder was eveneens nog steeds van slag. Ze was vaak heel ergens anders met haar gedachten als ik iets tegen haar zei of als ome Klaas haar op de bank over haar rug streelde. Ze zag bleek als een vaatdoek, rilde af en toe. Als ik uit school kwam, en ome Klaas was nog niet thuis, dan lag ze meestal op de bank. Als ze niet sliep, dan lag ze diep te zuchten terwijl ze rusteloos haar voorhoofd wreef. 'Mamma..?' 'Laat mamma maar...' 'Wil je thee? Ma? Zal ik thee maken?' 'Nee...' Ze stond moeizaam op, met trillende armen, waggelde naar een raam en keek met holle blik naar de boomtoppen en de donkerblauwe lucht. 'Ik word gek hier.' * Het was zaterdag. Mijn moeder werd inderdaad gek. 's Morgens tegen tienen, toen ik mijn spullen in mijn voetbaltas pakte, hoorde ik hoorde haar hard rondstappen over onze étage. 'Oooooooooowwww...' kreunde ze daarbij voor zich uit. Mijn stiefvader was er niet, die was even naar de winkels bij het station om zijn krant, shag en drie tompoucen te halen. Dat deed-ie sinds het Blijf van mijn lijf-incedent iedere zaterdag, drie gebakjes halen. Juist als mijn stiefvader er even niet was, gedroeg mijn moeder zich de afgelopen tijd steeds een tikkie vreemder. En nu banjerde ze vingerkauwend en klaaglijk jammerend door onze woning alsof ieder moment de hemel op onze kop kon vallen. Haar water kookte over, ze gaf stoom af. 'Ik wor gek jochie, ik wor gék!' Haar ge-was-en-watergolfde haren zaten plat en door de war, haar bloeddoorlopen ogen waren wijd opengesperd en met haar ondergebit beet ze in haar bovenlip, zoals Gene Simmons op de hoes van Dynasty. Ze hipte van haar linkerbeen op haar rechter. Ik voelde paniek opkomen. Mijn moeder werd gek. Wat moest ik nu doen? Ik hoorde de deur. Een zucht van verlichting. Nog nooit eerder was ik zó blij geweest mijn stiefvader thuis te horen komen. Ook hij zag direct dat het mis was. In een laatste poging om tegenover haar man zo normaal mogelijk te doen, stapte ze op hem af om het een zoen te geven. Daarbij duwde ze met haar tong om en om haar boven- en ondergebit uit. Ze schudde van boven tot onder, terwijl ze met een kinderlijk stemmetje 'Ha, Klaas' piepte. Terwijl mijn stiefvader mijn moeder stevig aan haar bovenarmen vastpakte en zacht brommend op haar inpraatte, sloop ik terug naar mijn kamer om mijn voetbaltas verder in pakken. No chance. 'Nelis! Bel jij die klote-voetbal maar lekker af. Je blijft mooi hier.' Met tranen in mijn ogen belde ik meneer Peitsman op. 'Ik kan vandaag niet komen spelen... mijn moeder is ziek en daar moet ik bij blijven...' 'Wat rot voor je, jochie. Nou... geeft niks, we zijn vandaag met z'n veertienen, dus geen man over boord. Beterschap voor je moeder en ik zie je dan volgende week weer, goed?' 'Wel winnen hè...' 'Doen we! Ik legde neer. Achter me draaide mijn moeder cirkels om de bijzettafel. 'Ooooooooooooooowwwww...' kermde ze zachtjes, daarna ging het van 'Aaaaaaaa....waaaaah!' Gelukkig hadden we geen directe buren in Aerdenhout. haar volume werd steeds hoger, in Amersfoort of Zandvoort had ze beslist de halve galerij of straat bij mekaar gebruld. 'Hier die telefoon. Let jij op je moeder.' ****** (wordt vervolgd) ******

De bomen schudden nee (deel 17 van 60)

'Hij heeft gisteren toch heel erg zijn best gedaan', hoorde ik mijn moeder prevelen. 'Wil je terug naar huis ma?' 'Ja... ik denk dat dat voor ons allemaal het beste is...' Ze klonk niet alsof ze erin geloofde, maar alsof ze wílde dat ze erin geloofde. Er werd getelefoneerd. Hij kwam ons halen. De directeur wenste mijn moeder succes. Mij gaf-ie een knipoog en een aai over mijn bol. 'Het komt vast wel weer goed voor mekaar jongen.' De hele rit naar huis was mijn stiefvader aan het woord. Wat-ie allemaal wel niet door had moeten maken. En waaraan hij dit in Godsnaam toch verdiend had. Hij kon er nóg niet over uit. Regelmatig schoot-ie vol. Ik vroeg me af of-ie de weg nog wel goed kon zien. Ik rook cognac om hem heen. Mijn moeder rommelde in haar tas. 'Hier Klaas, een zaddoekie.' * 'Ik hou je in de gaten, vuile schmiecht.' Mijn moeder was in de keuken bezig met koken. Ik rook bloemkool en karbonaadjes. Ik lag in mijn kamer op de grond de Voetbal International te lezen. Mijn stiefvader stond naast me, ik keek tegen zijn sandalen aan. Ik keek omhoog. Ik zag zijn gebalde vuisten in zijn zij. Zijn geërgerde kop. Dat mondje. Hij siste nog even door. 'Stiekem rotjong. Je moeder ophitsen tegen mij hè. 'm Smeren als een dief in de nacht, samen met je moer. Flik dat niet nog een keer, Nelis. Dan trek ik je kop van je romp. Met dat stomme smoel van je.' Hij liep weer weg. Ik staarde even voor me uit. Schudde mijn hoofd als een hond die kletsnat uit een vijver was gekropen. Daarna zonk ik weer terug in het artikel over Haarlem, dat na de degradatie in de eerste divisie aan een sterk seizoen bezig was. Ik was de afgelopen weken al een paar keer in mijn eentje wezen kijken. Met de fiets van Aerdenhout naar Haarlem-noord op zaterdagavond of zondagmiddag. In het begin belandde ik nog in het altijd bijna lege oostvak, naderhand vaste prik op de West-side, onder het scorebrod, waar de fantiekste blauw-rode fans stonden en waar 90 minuten lang gezongen, gescandeerd, gejouwd, gejuicht en gefloten werd. Daar voelde ik me thuis. Mijn schoolvriendjes Jan en Theo stonden er ook altijd. Theo stotterde, maar tijdens het zingen van Haarlem-liederen verdween die handicap als sneeuw voor de zon. Maar als-ie in al zijn opwinding wat tegen de scheidsrechter of een Haarlem-speler wilde roepen, dan liep-ie gelijk weer helemaal vast. 'S-s-s-schop 'm-em-em-em-em neer g-g-g-godvrrr-redomme!' Voorstopper Piet Huyg was de grote favoriet van Theo. Piet Huyg stotterde ook. Daarnaast had hij een sportzaak in Haarlem-noord en ook nog een knappe dochter. Piet Huyg was Mister Haarlem voor de harde kern op de tribunes. Ikzelf was het meest gecharmeerd van de dartele spits Joop Böckling, die koket met de handjes wapperend door het vijandelijke strafschopgebied huppelde. Hij had sluik haar, een fijn snorretje, ondeugende ogen en hij droeg altijd witte enkelsokjes over zijn kousen. Volgens Jan en Theo duidden die sokjes en dat verwijfde gedoe met die handjes maar op één ding: Jopie Böckling was een ongelofelijke nicht. Ik vond zijn sokjes en kittige gebaartjes juist erg grappig, en besloot Joop nog feller dan ooit tevoren aan te moedigen. Ik begon zijn manier van bewegen in het veld bij Zandvoort'75 te imiteren. Het maakte me lichtvoetiger, wendbaarder, en sneller in de eerste meters. Jopie Böckling was mijn grote held. Op school rolde ik aardig door de brugklas. Mijn contact met de andere drie brugklassers van de Nicolaasschool was snel verwaterd. Ik sloot me aan bij een groep jongens die iedere pauze met een tennisbal voetbalde op een groot stenen veld. Met jassen werden doelpalen aangemerkt. Het ging er rauw aan toe. Er werden beuken uitgedeeld, hier en daar maakte een jongen een onbedoelde buikschuiver over de tegels en gilde het uit. Maar het ging vooral om het maken van doelpunten, die op uitzinnige wijze werden gevierd. De doelpuntenmaker spurtte van het stenen veld naar het aanperkende gras, alwaar hij voor zijn juichende medespelers uitvluchtte totdat eentje hem tackelde, waarna het hele team de gelukkige schutter op brute wijze besprong en bedolf. Zo ging dat op tv immers ook. Mijn lievelingsvakken waren Duits en Nederlands. Dat ging me het makkelijkst af. Gym vond ik ook leuk. Tenminste, als er gehonkbald of gevoetbald werd. Dat gedoe met paarden, ringen en rekken lag me een stuk minder. Ik had hoogtevrees en was bang om te vallen. Sancta Maria viel me reuze mee, het was hier veel leuker dan op die achterlijke Nicolaasschool. ****** (wordt vervolgd) ******

zondag 16 juni 2013

De bomen schudden nee (deel 16 van 60)

In het Blijf van mijn lijf-huis kregen we een stapelbed toegewezen in een kamer waar ook een moeder met haar dochter sliep. Het meisje heette Miranda, was een jaar of zes en speelde de meeste tijd met haar knuffelpop. Ik speelde wat met haar mee, vond het wel leuk om voor even haar grote broer te zijn. Ondertussen luisterde ik de opgewonden gesprekken af die onze moeders met elkaar voerden. 'Ik dacht, straks vermoordt-ie ons nog.' 'Ik ben ook zó bang voor die van mij...' 'Dat kind heeft het allemaal niet zo in de gaten, gelukkig. Maar ik denk, voordat-ie haar ook gaat slaan...' 'Drinkt die van jou ook?' 'Jaja... en meermalen gedreigd met zelfmoord. Ja Jezus, dóe dat dan man, dacht ik steeds.' 'Dat zou wel makkelijk zijn...' Een derde vrouw, een pronte Surinaamse, mengde zich in het zorgelijke gesprek. 'Mij heeft-ie achter de ramen gezet. Ben je dan lekker.' Kreetjes van ontzetting. Mijn moeder was veel in gesprek met de leiding. Ik speelde dan met Miranda, legde een kaartje met wat andere jongens, of lag op bed te luisteren naar wat de Blijf van mijn lijf-vrouwen elkaar vertelden. Radio of tv was er niet, maar ik maalde er niet om. Ik vond het wel een spannend avontuur en voelde me sterk en bijzonder. Geregeld werd de betrekkelijke rust verstoord door ruzies tussen de opgefokte moeders of hun kinderen. Er werd ook gepikt, je moest goed op je spullen letten. Er kon ieder moment een vrouw in hysterisch gekrijs of gehuil uitbarsten. Alleen als er een man voor de deur stond die schreeuwend en op de zware buitendeur bonkend zijn vrouw opeiste, gleed een vreemde, diepe stilte door het pand. Alles en iedereen zweeg dan. Er was dan alleen dat woedende mannengebrul. Na een tijdje hield het ook altijd weer op. Via een intercom dreigde de huisleiding met de politie als er geen normaal gesprek mogelijk was. Soms kwam het daadwerkelijk zo ver en voerde de Utrechtse politie zo'n schuimbekkende woesteling af. Andere keren beukten kerels zich moe op de loodzware voordeur. Dit huis was een onneembare vesting. Een Zwitserse kluis. Een schuilkelder tegen vliegtuigbommen. In mijn vuistje lachtte ik om al die stomme kerels die zich belachelijk stonden te maken voor dit huis. Ze konden ons niks maken. Na twee dagen belde mijn moeder naar mijn stiefvader. Hij was op de avond van onze vlucht door de Utrechtse politie gebeld en ingelicht dat we voorlopig ergens ondergedoken zaten. Ze onthulden niet waar we zaten, dat zou hij later nog wel horen, als de tijd rijp was. Hij had furieus gereageerd, zei de leiding tegen mijn moeder. Mijn moeder had lange gesprekken met de leiding gehad. Ze was toch zo bang voor haar man. Dat hij ons iets aan zou doen. Altijd hing die dreiging in de lucht. Nee, hij had haar nog nooit geslagen. Maar dat kon niet lang meer duren. Ze had het in zijn ogen gelezen. Die blik kende ze nog van haar tweede man. De leiding wilde weten of mijn moeder wilde dat het weer goed kwam tussen haar en ome Klaas. Het antwoord was twee dagen lang 'weet ik niet' en werd toen 'ja, ik denk 't wel...' Toen vond de leiding het tijd worden dat mijn moeder hem op zou bellen om te vertellen waar we zaten. 'Het moet er toch een keer van komen dat je contact opneemt als je nog wilt dat het wat wordt. En als het fout gaat aan de telefoon, en hij komt hierheen om stampij te maken, dat weet je dat je hier veilig zit. Hij kan je hier niets doen. Okee?' Mijn moeder belde hem. Hij voer direct tegen haar uit. Hoe had ze het hart kunnen hebben, hem te vergiftigen en hulpeloos achter laten op de bank in de woonkamer. Hij was radeloos geweest, waar was zijn vrouw toch naartoe? Waaron had ze hem in de steek gelaten? Waarom dook ze voor hem onder alsof-ie een boef was, samen met dat jong van d'r? Hij was steeds harder gaan razen door de telefoon en toen mijn moeder vertelde waar we zaten, explodeerde-ie. 'Ik kom gelijk naar dat rotte zooitje toe, godverredomme!' En bam - ging de hoorn erop. Drie kwartier later stond ome Klaas inderdaad te schreeuwen, bonzen en loeien aan de deur van het Blijf van mijn lijf-huis. De gebruikelijke taferelen. Alleen ging het nu opeens om onze eigen man en stiefvader. We konden hem goed tekeer horen gaan. Af en toe hoorden we tussendoor dat er iets terug werd gezegd via de intercom. Dat maakte ome Klaas alleen maar razender. Totdat er kennelijk met de politie gedreigd werd door de leiding. We hoorden nog wat geram en gevloek. Dan even stil. Tot slot gierende banden van de Mitsubishi Galant. Ook met mij werd gepraat door de leiding. Ik kon gerust alles zeggen. Wat ik van mijn stiefvader vond. Hoe het thuis ging. Ik vertelde dat ik mijn stiefvader niet zo'n aardige man vond en dat ik het niet met hem kon vinden. Verder hield ik me een beetje op de vlakte, ze moesten het maar aan mijn moeder vragen. Instinctief voelde ik aan dat het mijn stiefvader zou gaan lukken om ons weer mee naar huis te krijgen. Ik kon dus beter maar niet al te negatief over hem doen, want dat kreeg-ie dan vast te horen en wie weet wat voor gevolgen dat voor mij zou kunnen hebben. Het tweede telefoontje van mijn moeder naar huis ging heel anders. Ome Klaas snikte en snotterde dat-ie zo'n verdriet had dat we weg waren. Hij zou er alles aan doen om te zorgen dat we een gelukkig gezinnetje zouden worden. Als we maar terugkwamen. Mijn moeder legde neer. Ze ontspande zich voor het eerst in dagen tijd een beetje en een tevreden lachje brak door in haar gezicht. 'Wat denk je, Stien, zullen we Klaas uitnodigen voor een gesprek hier?' 'Ach ja... praten kan nooit kwaad.' Hij verscheen fris geschoren en onberispelijk gekleed voor de afspraak in het Blijf van mijn lijf-huis. Hij had een bos rozen bij zich. Eerst spraken twee mensen van de leiding buiten met hem. Een jonge vrouw, samen met een grote sterke mannelijke collega. Toen dat goed ging, mocht-ie naar binnen. Daar volgde een tweede gesprek, nu met de directeur van het huis. De grote sterke man hield ook hierbij een oogje in het zeil. Toen ook dat gesprek naar behoren was verlopen, was het grote moment van de hereniging aangebroken. De grote sterke man liet ome Klaas binnen in het vertrek waar mijn moeder nagelkauwend van de spanning op hem zat te wachten. De tranen stroomden mijn stiefvader over de wangen. Snikkend omhelsde bij zijn vrouw. 'Och Stien, wat heb je me toch aangedaan meissie...' Beduusd liet mijn moeder het over zich heen komen. 'We gaan naar huis en beginnen opnieuw...' De grote sterke man en de directeur volgden het tafereel met waakzame blik. Aan de andere kant van de kamer zat ik roerloos op een stoel te wachten op wat nu komen ging. Ik hoopte dat-ie mij niet zo ging omhelzen en ondersnotteren. Ik rilde al bij de gedachte. Het bleef bij een onhandige zwaai naar mij. Zijn kletsnatte ogen zochten en vonden de mijne. 'Zo, Nelis...' Afgesproken werd, dat mijn moeder er nog een nachtje over zou slapen, en hem de volgende ochtend weer zou bellen. ****** (wordt vervolgd) ******

zaterdag 15 juni 2013

De bomen schudden nee (deel 15 van 60)

Het was zaterdagmiddag. Ik was al terug uit Zandvoort van voetbal. Vandaag ging het gebeuren. We zouden vluchten. Mijn moeder had het helemaal gepland. Tegen vieren vroeg mijn moeder aan haar man of-ie misschien een lekker koppie koffie wilde hebben. Hij was aangenaam verrast. Normaal dronken we nooit koffie rond deze tijd. Maar hij kon 't wel gebruiken, was wat moe na een hele week hard werken. Met vuurrood hoofd bereidde mijn moeder de koffie in de keuken. Ze ademde snel, probeerde niet te hijgen. Ze schonk nog wat meer kokend water op het koffiefilter, het moesten minstens twee koppen worden. Op haar teken liep ik terug naar de woonkamer. In de deuropening staand kon ik mijn stiefvader goed in de peiling houden. Die zat op de bank, leesbil op, stuurs lezend in De Telegraaf. Mijn moeder kreeg en bemoedigend knikje van me, ze ging de keuken weer in en schonk een kop koffie in. Daarna haalde ze de tabletten tevoorschijn, en begon de ene na de andere in de koffie op te lossen door er eindeloos in te roeren. 'Hier lieverd.' Ze zette de koffie voor haar man neer met een omhaal alsof ze kaviaar op zilverblad presenteerde. Ze deed zo anders dan anders, nog veel kruiperiger dan ze normaal al deed tegen haar echtgenoot. Als dat zo doorging dan viel ze zometeen nog door de mand, dacht ik bezorgd. Ook Ome Klaas leek lont te ruiken. Argwanend keek hij zijn vrouw aan, die zenuwachtig naast de bank bleef staan waarop hij zat, in haar handen wreef en daarbij af en toe als een ooievaar een been optrok. Peinzend, sabbelend op een pootje van zijn leesbril, keek mijn stiefvader op naar mijn moeder. Toen liet hij zijn achterdocht varen. 'Wat is er toch meissie? Je ben zo nerveus. Hoe komt dat toch? Ga 's zitten. Is het te druk voor je, het huishouden plus de klussen hier in het kantoorpand erbij?' Hij sprak met zachte bromstem. Ineens helemaal niet zo bars of onvriendelijk. 'Drink je koffie maar op Klaas, anders wordt-ie koud.' Ze klonk afgemeten. Angst had in enkele seconden tijd plaatsgemaakt voor haast en vastberadenheid. Hij dronk. Trok een vies gezicht. 'Wat... brrr, wat is die bitter zeg!' Hij tilde zijn koffiekopje op tot vlakbij zijn gezicht en keek het onderzoekend aan. 'Heb ik er te weinig suiker ingedaan?', pareerde mijn moeder in een reflex. Ze wachtte het antwoord niet af en beende naar de keuken om de suikerpot te halen. Mijn stiefvader keek haar na. Hij leek geroerd door zijn nerveuze vrouw. 'Stien...' 'Ja?' klonk het alert vanuit de keuken. 'We gaan binnenkort weer 's met z'n tweetjes naar Oostenrijk. Da's goed voor de zenuwen. Dan kunnen we tot rust komen.' Ze beende de kamer weer in en grijnsde breed. 'Ja leuk.' Er ging extra suiker in de koffie. Het smaakte hem nog steeds niet bijster, maar kennelijk wilde hij zijn vrouw niet teleurstellen. Zijn plotselinge zachtheid bracht me even aan het twijfelen. Was dit nou wel zo'n slechte man? Mijn moeder zette door, ging een tweede kop koffie halen. Mijn stiefvader pakte de krant weer op. We herhaalden de truc met mij in de deuropening terwijl mijn moeder tabletten door de koffie roerde. Hij had niks in de gaten. De tweede kop koffie, met nog meer suiker dan de eerste, ging eveneens moeizaam maar zeker naar binnen bij ome Klaas. Hij zag er grauw uit toen hij het op had. 'Poe... ik voel me niet zo lekker, ik denk dat ik even ga liggen...' 'Doe maar lieverd.' Met gefronste wenkbrauwen, getuit mondje en de ogen toe strekte ome Klaas zich uit op de bank. Gebiologeerd keken mijn moeder ik toe. Hij zuchtte 's. Smakte een beetje. Ademde met een lang, snuivend geluid door zijn neus uit. Dat ging een paar minuten zo. Daarna zonk-ie stap voor stap steeds verder in een diepe slaap. Zijn borst ging gestaag op en neer. Hij lag er gekweld maar rustig bij. Mijn moeder gaf me een knikje. Op kousevouten slopen we de kamer uit. In de gang trokken we intens zwijgend onze jassen en schoenen aan. Muisstil de trap af. Onderaan de trap heel voorzichtig de deur opengeduwd en met grote zorgvuldigheid geruisloos weer toe. Dan via de overloop op de eerste étage naar de volgende trap en eenmaal beneden in de hal uit de bezemkast snel de twee plastic tassen met daarin het hoogstnodige tevoorschijn gehaald. We sloten ook de voordeur achter ons en in stevige looppas ging het nu naar station Heemstede-Aerdenhout. We hoefden alleen maar de Zandvoortselaan af te lopen, het was hooguit tien minuten wandelen. In mezelf verzon ik smoezen voor het geval dat ome Klaas onze vlucht nu zou ontdekken en ons op de Zandvoortselaan zou onderscheppen. 'U hebt zo hard gewerkt de afgelopen weken, we dachten laten we als verrassing voor ome Klaas er stilletjes op uit gaan om tompoucen te kopen.' Ik glimlachte bij de gedachte aan de verraste, gevleide reactie die dat zou opleveren. Naast mij stapte mij moeder driftig voort. Hijgend, haar blik vast gericht op het station. Bij het loket gekomen raakte mijn moeder de kluts kwijt. Schichtig keek ze om zich heen, drukte haar portemonnee in mijn hand. 'Twee enkeltjes Utrecht altublieft.' De lokettist keek me geamuseerd aan. 'Zo jongen, neem jij je moeder mee op reis? Zul je goed op d'r passen?' De draaischijf keerde mijn geld naar de lokettist en de kartonnen kaartjes met wisselgeld terug maar mij. 'Ja hoor meneer, dat zal ik doen.' Ik glom. Natúúrlijk zou ik goed op mijn moeder passen. Mijn moeder had haar zoon nu harder dan ooit nodig. Ik voelde me kalm en trots. In de trein zaten we op het balcon. Ik nam haar hand in de mijne en wreef die zachtjes. 'Komt wel goed mamma.' Ze leek het allemaal niet zo te merken. Haar grote groene ogen staarden naar iets wat ik niet kon zien. Haar mond hing open. Ze was heel ver weg. ****** (wordt vervolgd) ******

donderdag 13 juni 2013

De bomen schudden nee (deel 14 van 60)

Mijn moeder was in alle staten van paraatheid door de verhuizing naar Aerdenhout. In de woonkamer in Zandvoort stond ze tussen tientallen verhuisdozen, de meesten nog maar half ingepakt. Zoals altijd wanneer ze hevig opgewonden was, haalde ze ook nu haar keelslijm op, spuugde het in haar handen, en wreef het brok slijm razendsnel fijn tussen haar handen. Ze kon dat zó snel, dat je haar vingers niet meer kon onderscheiden en dat haar handen ervan klapperden. Haar gezicht trok hierbij in een idiote grimas, haar ogen stonden scheel. Een akelig gezicht. Als ze uitgewreven was, ging haar gezicht weer normaal staan. Ze lachte naar me, zag mijn vertrokken smoeltje. 'Zo deed je oma dat ook altijd. Is heel goed voor de handen, daar blijven ze lekker zacht van.' Zuchtend begon ook ik maar weer in te pakken. Dit werd mijn zevende huis al. Ik was nu 12, dus nog geen twee jaar per huis. Ik begon een intense hekel te krijgen aan de verhuisdrift van mijn moeder. Aerdenhout lag halfweg Zandvoort en Haarlem. Voor school was het wel prettig dat ik dichterbij kwam te wonen, maar van Zandvoort '75 was ik nu twintig minuten fietsen verwijderd. Het was wel wennen, in een huis te wonen boven een kantoor. Er werkten wel honderd mensen bij de Stichting. Die waren er nooit allemaal tegelijk, maar met doordeweeks gemiddeld vijftig, zestig aanwezigen was het toch een drukke, zoemende bijenkorf. Beneden kwam je binnen in een grote hal met een witmarmeren vloer. Als looppad lag een rood tapijt in het midden. Meteen rechts was een loket, waar mensen zich konden melden. Hierachter zaten de telefooncentrale en de adminstratie, verreweg het grootste kantoor. Hier zaten ook de aardigste mensen. De telefonistes zwaaiden vrolijk naar me als ik thuis kwam en met mijn grote schooltas langs hun ramen slofte. Ook de grote baas van de Stichting, meneer Van der Veer, had op de begane grond zijn kantoor, het grootste kantoor van het hele pand. Naast hem had zijn secretaresse, mevrouw Van Laar, ook een eigen kantoor. Mevrouw Van Laar, zo wist mijn stiefvader al binnen een paar dagen te vertellen, was verliefd op haar baas. Ome Klaas had ze een keer betrapt toen ze stonden te zoenen. Dat was om zes uur geweest. Het kantoor was officieel al dicht, mijn stiefvader hoorde een gerucht en ging even kijken. Die eerste weken was hij immers extra waaks. Het licht op het kantoor van meneer Van der Veer bleek nog aan te zijn. Meneer Van der Veer werkte vaak over en dan bleef mevrouw Van Laar ook, om hem daarbij te assisteren. Toen mijn stiefvader het kantoor binnenstapte, hing mevrouw Van Laar om de hals van haar baas en zoende hem op de mond. 'Ehm... meneer Akerboom, dit hebt u natuurlijk niet gezien.' Meneer Van der Veer had zijn stropdas rechtgetrokken, zijn aktentas gesloten en was weggegaan. Een ontdane mevrouw Van Laar biechtte in tranen op dat ze verliefd was op haar baas, maar ook dat het niets kon worden zolang hij nog getrouwd was. Ze vroeg mijn stiefvader dringend om er met niemand over te praten. Dat beloofde hij. Hij vond het wel een mooi verhaal, vertelde het met smaak aan ons tijdens het eten. Een mooi verhaal. Misschien kwam het hem nog wel eens van pas. Op de eerste verdieping waren ook een heleboel kantoren, het personeelskeukentje en de deur naar onze woning op zolderétage. Achter de deur ging het eerst twintig treden stijl omhoog, over dik bloedrood tapijt. Op het overloopje kon je naar rechts, waar het nette echtpaar een grote slaapkamer had. Linksaf voerde naar een logeerkamertje aan de rechterhand, met daar weer achter mijn kamer. Aan de linkerhand kon je via een klein deurtje naar een gigantisch dakterras. Ging je rechtdoor, dan kwam rechts de woonkamer. Ook die was erg groot, zo groot had ik het nog nooit thuis gehad. Ten slotte kwam nog de smalle keuken, met een voor zo'n enorm huis merkwaardig klein douche-toilet. Het was dan ook geen normale woning. Het was een hele grote zolder, aangepast aan bewoning. Een zolder met allerlei hoekjes. En met overal ramen die uitkeken op blauwe lucht of boomtoppen. Arbeiders op eenzame hoogte tussen de rijksten van Nederland. Twee avonden per week, op donderdag en vrijdag, daalden ze na het eten af naar de kantoren. Ik deed boven de afwas terwijl het het concierge-duo met stofzuiger, emmers sop, doeken en de rest van hun bewapening aan de slag ging om het grote gebouw van de Stichting schoon te maken. Ze hadden hun handen vol, kwamen pas na half elf weer boven. Ik vond het prima. Op donderdag en vrijdag was ik dus de baas van de tv. Was er niks op tv, dan kon ik hard mijn Kiss-platen draaien. Ik droomde dat ik voor bomvolle stadions vol gillende meisjes speelde terwijl ik de partijen van Peter Criss in de lucht meedrumde. Het zweet gutste van mijn hoofd. Ze hadden het zwaar met die twee lange schoonmaakavonden aan het einde van de week. Ze waren toch al vijftig geweest, mijn stiefvader had er ook nog zijn volle baan in de facilitaire dienst naast. Al dat gesleep en al die trappen op en af, het was een hele inspanning. En dan nog bladeren vegen op zaterdag, om de week gras maaien en onkruid wieden, een paar lampen vervangen op zondag. Het hield eigenlijk nooit op. Maar we woonden gratis. In het poenigste dorp van Nederland. Ze moesten doorzetten. * Mijn moeder drentelde ongedurig door ons huis, van raam naar raam. Haar ogen had ze groot opgezet, ze hijgde een beetje. Het was anders dan anders, als ze een opvlieger had en voor een open raam druk met haar armen stond te wapperen om maar zoveel mogelijk lucht naar haar gezicht te duwen. 'Het is niet goed hier. Dit huis...' Ze keek nu door het raam in de woonkamer, de verstilde groene tuin in met de hoge, zwijgende bomen eromheen. Paniekerig schoten haar ogen van links naar rechts. Overal groen. Overal stilte. 'Misschien moet je nog wennen mam. We wonen hier pas zes weken.' Ze herpakte zich. 'Ja.' Ze ging het eten opzetten. Haar man kon zo thuiskomen. * Het begon vroeger donker te worden, het was al laat in oktober. Fietsen met licht. Ik moest harder trappen wanneer ik naar Zandvoort fietste met de remming van de dymano op mijn voorband. Het regende ijskoude druppels. Ik voelde het niet. Ik ging trainen. Mijn gezicht was nat, het water kwam nu ook door mijn jack heen. Ik reed Zandvoort binnen, won het van de tegenwind en bereikte het clubhuis bij het circuit. Meneer Peitsman keek met een bezorgde blik naar de hemel. 'Wat zullen we doen jongens... nou okee, omkleden dan maar.' De helft van ons team was niet op komen dagen door het noodweer. Het bliksemde steeds dichterbij, de striemende regen werd hagel. Steeds grotere hagelstenen denderden neer op het veld, op ons, op ons lijf, in ons gezicht. Het donderde en het bliksemde, steeds harder en dichterbij. Meneer Peitsman staakte ons partijtje. 'Naar binnen, hup, als de donder jongens!' Woedend bleef ik staan. 'Ik wil trainen!' gilde ik. Meneer Peitsman pakte me bij mijn arm, ik trok me los, hij gaf het op en draafde achter de jongens aan naar de beschutting van de kleedkamer. Huilend bleef ik staan. Druipnat, de hagel geselde mijn gezicht. Maar de lichtmasten schenen door. Ik pakte de bal en ging 'm hooghouden. * We woonden nu ruim twee maanden boven de Stichting. Ma hield het niet meer vol. Wist zich overdag geen raad. Was bang. Opgejaagd. Beet nagels. Tot mijn stiefvader uit Warmond thuiskwam. Dan ging er een knop om in mijn moeders hoofd: de knop van vrolijk en gezellig werd ingedrukt. Haar stem ging een paar octaven onhoog, ze lachte om alles. Ze deed overdreven. Vreemd. Haar man leek niets in de gaten te hebben. Vertelde zijn gewichtige belevenissen met Dick in de facilitaire dienst. At zijn eten, liet zich zijn koffie en cognac inschenken. Zo lang mijn moeder gedienstig bleef, en ik zorgde dat ik niet of nauwelijks opviel in huis, was de sfeer in elk geval niet al te grimmig. Terwijl mijn stiefvader in de woonkamer naar een schlagerfestival zat te kijken, greep mijn moeder mij in de keuken bij mijn arm. Met groot opgezette ogen keek ze me verdwaasd aan. Gejaagd begon ze te fluisteren. 'Ome Klaas mag niks merken. Komend weekend smeren we 'm. We gaan naar het Blijf van mijn lijf-huis in Utrecht. Ze weten ervan, we worden zaterdag verwacht. Zeg niks tegen hem. Ik regel 't.' Mijn moeder overviel me totaal met haar plan, maar ik zag het gelijk zitten. Mijn stiefvader een hak zetten, daar was ik wel voor te porren. Wat een avontuur kon dit worden, tjonge, naar het Blijf van mijn lijf-huis. Daar had tante Greet ook wel 's gezeten met een paar van haar kinderen. Oom Harry had namelijk losse handjes waarmee-ie hard kon slaan als-ie weer 's bezopen was. ****** (wordt vervolgd) ******

woensdag 12 juni 2013

De bomen schudden nee (deel 13 van 60)

De kersverse echtgenoot van mijn moeder had nóg een nieuw plan gekregen. 'Wat zou je ervan zeggen als je voortaan Akerboom zou heten?' Hij oogde ontspannen terwijl hij het me voorlegde. Hij glimlachte zelfs. Naast hem keek mijn moeder me vol verwachting aan. Ze hoopte duidelijk dat ik ja zou zeggen. 'Dan ben je echt mijn zoon en hebben we de dingen goed geregeld.' Ik duizelde. Wat een vreselijk plan. De naam van die boer hier op de bank aannemen, anmenooitniet. Ik moest er niet aan denken. En mijn vader zou het niet overleven. 'Goh, dank u wel, da's heel hartelijk van u. Maar u overvalt me wel een beetje. Ik denk er even rustig over na, goed?' Ik hoorde mezelf u tegen mijn stiefvader zeggen, terwijl ik dat toch al zo lang zo zorgvuldig had weten te omzeilen. Ik was duidelijk van de kaart. 'Hm. Goed dan.' Hij was zichtbaar teleurgesteld dat ik niet direct dankbaar hoera had geroepen en daarbij mijn handen van dolle blijdschap ten hemel geheven. Ik was heel anders dan zijn vrouw, die alles goed en geweldig aan hem vond. Haar had-ie wél honderd procent onder contrôle. Bij mij kwam-ie misschien wel tot negentig, maar die laatste tien procent zaten hem erg dwars. De volgende ochtend, toen de heer des huizes naar zijn werk was, vertelde ik mijn moeder dat ik het niet wilde. 'Oh... maar daar doe je ome Klaas erg veel verdriet mee.' Ze keek verontrust. Een beetje bang. 'Toch wil ik het niet.' Ik liet het mijn moeder aan hem vertellen. In de woonkamer hoorde ik hem tieren. 'Ik trek mijn handen van dat rotjong af! Mijn hart klopte in mijn keel. 'Ondankbaar stuk vreten!' Ik begon zachtjes te bidden. * De trainingen bij Zandvoort '75 begonnen weer. Ik had me de hele zomer behoorlijk fit gehouden met al mijn spelletjes met de bal. Mijn ziel en zaligheid gooide ik erin. Met de schietoefeningen liet ik af en toe projectielen los waar onze keeper even een stapje voor opzij deed. Het seizoen kon beginnen. Wat wel al van start was gegaan, was het schooljaar. Gevieren fietste de delegatie van de Nicolaasschool de hele Zandvoortselaan af, onder station Heemstede-Aerdenhout door, linksaf de Leidsevaart op. Daar zag je het statige Sancta Maria al van verre liggen, aan de overkant van het water. Geen van de andere drie zat bij mij in de brugklas. Voor de tweede keer in nog geen jaar tijd belandde ik in een gloednieuwe klas. De lokalen waren immens, de hele school was immens. Met al mijn schoolboeken in mijn overladen, uitpuilende tas, sleepte ik me van les naar les. Tussen de lessen door verdwaald, op zoek naar het juiste lokaal. Geduw van grotere kinderen. 'Stomme brugsmurf!' De hoeveelheid huiswerk viel in het begin heel erg mee. Op de Nicolaasschool had ik veel meer thuis moeten doen. Wat stom, dat ze ons daar zo veel huiswerk hadden gegeven. 'Dan kun je vast wennen, voor straks op de grote school', hadden ze altijd gezegd. Maar op de grote school kregen we nu veel minder opgaven voor thuis. Op de Paulusschool hadden we nooit huiswerk, konden we altijd spelen. Dat vond ik veel beter. Thuis liep de spanning op. Sinds ik geen Akerboom wilde gaan heten, vond mijn stiefvader steeds vaker dat ik maar naar mijn vader moest gaan om geld te vragen voor kleding, voor voetbalschoenen, voor weet ik wat allemaal. Wist ik wel wat al die schoolboeken hadden gekost? Een vermogen, Nelis! Ik zat in een lastig parket. Ik voelde me rot dat ik zoveel geld kostte, maar telkens om geld bij mijn vader bedelen zag ik ook niet zitten. De eerste keer dat ik er bij mijn vader over was begonnen, extra geld voor kleding voor mij, was-ie helemaal geflipt. Of die lul van een vent daar in Zandvoort soms te beroerd was om voor mij te zorgen en kleren voor me te kopen, godgodverdegodgodgodverdegodver. Ik snapte mijn vader wel, stond aan zijn kant, vond het gênant dat ik op pad werd gestuurd om zijn portemonnee leeg te kloppen. Uiteindelijk kwamen mijn vader en moeder telefonisch overeen dat pa de alimentatie wat op zou schroeven en dan verder geen gezeur meer. Hij zou het regelen met meneer Burgstra, die zijn geldzaken beheerde sinds ons vertrek naar Zandvoort. Voorlopig was er weer even wapenstilstand. * Er waren geldzorgen. De flat was toch wel duur. Er was net een nieuwe, grotere auto op afbetaling gekocht. Van Zandvoort naar naar Mariënhave in Warmond heen en weer was toch nog steeds erg veel benzine elke dag. De alimentatie die mijn stiefvader aan zijn ex-vrouw moest betalen loog er ook niet om. En de alimentatie voor mij was juist te weinig. Er moest iets gebeuren. In Aerdenhout zocht de Stichting Gezinszorg Kennemerland Zuid een net echtpaar dat als concierges boven het kantoor wilde wonen. Alle kantoren moesten wekelijks worden schoongemaakt en allerlei klussen in en om het pand hoorden er ook bij. Gras maaien, bladeren vegen, kleine reparaties, dat soort dingen. In ruil voor die diensten mocht het nette echtpaar gratis en voor niets wonen op de zolderétage. Op een zondag gingen we op spionage. In de fonkelnieuwe Mitsubishi Galant van mijn stiefvader. Een grote, chique beige bak. Zijn trots. Die had-ie wel verdiend, legde-ie uit. Hij had al zó veel ellende meegemaakt in zijn leven, zo'n mooie auto kwam hem nu wel toe. Bovendien was hij een uitmuntend chauffeur. Dat bewees het Mitsubishi-speldje dat-ie trots op zijn stropdas droeg. Zo'n speldje kreeg je als je 25 jaar schadevrij had gereden. Omdat hij Mitsubishi reed toen hij deze fraaie mijlpaal bereikte, had Mitsubishi Nederland het genoegen gesmaakt om Klaas Akerboom met deze speld te decoreren voor 25 jaar geen ongelukken op de weg. De witte villa van de Stichting was veel groter dan we hadden durven denken. Ik was er al heel vaak vlak langs gefietst, de Zandvoortselaan voerde immers ook door Aerdenhout, maar de villa aan de Van Lennepweg 1 was me nog nooit opgevallen omdat ze verscholen ging tussen forse bomen en struikpartijen. De drie verdiepingen telden talloze kantoortjes en ramen. We waagden ons op het parkeerterrein naast het kantoor. Liepen een rondje om het gebouw heen. Achter de villa was een overdekte parkeerplek en een schuur. Een tuin, ruim genoeg om een balletje te kunnen trappen, omzoomde de halve omtrek van het gebouw. Mijn moeder was opgetogen, kirde van plezier en opwinding. In Aerdenhout woonden allen maar rijke stinkerds. In zo'n dure villa wilde ze ook wel wonen. En dan nog voor niks ook! Het was een buitenkansje. Klaas Akerboom keek nog eens peinzend omhoog, naar de bovenste étage, de concierge-woning. Er brandde geen licht, het was helemaal donker in de nok van het gebouw. Hij knikte. Ze moesten het maar doen, schrijven op de betrekking als concierges. Ze maakten vast een goede kans. Het begon met losse droppen te regenen. We hadden genoeg gezien. De auto startte, draaide het parkeerterrein af, terug naar de Zandvoortselaan. Ik keek nog eens door de achterruit waar de druppels steeds harder op vielen. Ik tuurde naar de tuin. De donkere boomtoppen wiegden in de wind heel zachtjes van links naar rechts. De bomen schudden nee. ****** (wordt vervolgd) ******

dinsdag 11 juni 2013

Leeg

Seizoen
is voorbij
De velden zijn weer
leeg
Tribunes blijven
leeg
De schema`s keihard
leeg
Agenda wit en
leeg
Mijn hartje
nog zo vol
Ze zomert maar niet
leeg

De bomen schudden nee (deel 12 van 60)

Carola en ik zoenden een paar weken onder haar flat en soms ook bij haar thuis. Haar moeder vond het wel leuk dat haar dochter verkering had met zo'n aardige jongen als ik. Ik was van harte welkom om pannenkoeken te blijven eten. Pannenkoeken en zoenen, mijn geluk was compleet. Ergens in de loop van die weken was het, dat de juf een langverwachte poging deed om ons seksuele voorlichting te geven. We hadden er reikhalzend naar uitgekeken. We konden niet wachten. Maar nu was het dan zo ver. Eindelijk zouden alles te weten komen van hét. Onze potige, ouwe juf met haar hese bromstem stak aarzelend van wal. 'Seks... ehm, dat is als pappa en mamma zo dicht mogelijk bij elkaar willen zijn...' Met ingehouden adem wachtten we op het vervolg. Achterin de klas werd gegiecheld. Toen was het stil. Er kwam niets meer. Dit was het. Van het zoenen met Caroline had ik veel meer opgestoken. In de musical die we aan het eind van het jaar opvoerden voor de ouders, was ik de slager. Ik was bedacht met twee zinnen tekst. Verder af en toe over het podium paraderen als passant. Dat was alles. Ik voelde me miskend. Als gelouterd misdienaar kon ik toch veel meer aan dat zo'n klein rotrolletje? Mijn moeder zat die avond in de zaal, mijn stiefvader was zowaar ook meegekomen. Daar stond ik met mijn schamele twee zinnetjes, mijn witte schort voor en een met wasco onder mijn neus getekende snor. Het schooljaar zat er nu op, ik was klaar met de Nicolaasschool. Voor mijn part gooiden ze er een bom op. * In de zomervakantie mocht ik een week bij Mark logeren. Het was heerlijk om weer in Amersfoort te zijn en een volle week lang met Mark te spelen, te voetballen en tv te kijken. Aansluitend ging ik een week met mijn vader naar Heerlen, logeren bij tante Daan en ome Kees. Ome Kees was al met pensioen, hij had meer dan veertig jaar in de mijnen gewerkt. Hij zat vrijwel de hele dag bij de radio in de keuken met koffie of een pilsje, in zijn bruine broek met roze overhemd en bretels. Voor zich op tafel had-ie de Duitse en Nederlandse totoformulieren en stapels kranten en voetbalbladen. Hij zat de hele week op zijn totovoorspellingen te puzzelen met statistieken, oude uitslagen, lijsten met geblesseerden en ga zo maar door. Je moest de toto niet te lichtzinnig opvatten, vond ome Kees. Tante Daan en ome Kees hadden twee dochters, Gerdie en Jo. Ze waren allebei van de verkeerde kant. Ze werden wel gekscherend de zusjes Maywood genoemd. Maar die twee beroemde zussen woonden samen, en dat deden Gerdie en Jo niet. Bijna elke dag nam Gerdie of Jo me wel mee op pad naar iets leuks. Paarden kijken, een dagje naar de stad in Geleen, of een kijkje nemen in het ziekenhuis waar Gerdie werkte. Jo was de lievelingsnicht van mijn vader: grof gebekt en liefhebster van een flinke pint. Dat vond mijn vader wel leuk. Ik vond Gerdie de liefste. Ze vertroeltelde me als een baby. Heerlijk hoe ze me toestopte voor het slapen gaan en me nog even over mijn hoofd of arm streek. Eén keer is Gerdie naast me gaan liggen en ben ik in haar armen in slaap gevallen. Warm en beschut. Na twee weken onbekommerde zomerpret ging het weer terug. Ik zag ertegenop. Nog vier weken alleen met mijn moeder en stiefvader voordat het nieuwe schooljaar begon. De brugklas van het Haarlemse lyceum Sancta Maria. Thuis viel het mee. Twee weken vakantie langs de Donau had de tortelduifjes goed gedaan. Mijn stiefvader was lang zo nors niet als normaal, maakte grapjes, deed verliefd naar mijn moeder. Ze hadden een plan gekregen in Oostenrijk: ze gingen trouwen. En ze lieten er geen gras over groeien, nog deze zomer moest het maar gebeuren. Het verbaasde me niet, ik was aan hun hoge tempo van beslissen gewend. Natuurlijk feliciteerde ik ze. Daarna gauw Carlo gebeld, afgesproken, en samen fietsten we naar strandtent van Carlo's vader. Ook Carlo ging het proberen op Sancta Maria, net als nog twee klasgenootjes, Roger en Loes, de absolute studies en dus randfiguren van de zesde van de Nicolaasschool. De rest verdween naar LTS en huishoudschool, op een enkeling na die het op de MAVO mocht gaan proberen. Ik was blij dat ik in elk geval niet alleen op avontuur hoefde naar die grote school in Haarlem. Terwijl ik op mijn kamertje bezig was met het kaften van de immense hoeveelheid schoolboeken die ik in de brugklas nodig zou hebben, trof het liefdespaar in de woonkamer de voorbereidingen voor hun huwelijk. Ze hadden het verrassend snel kunnen regelen op het Zandvoortse gemeentehuis. Het zou een sobere plechtigheid worden. Familie was niet welkom, een paar collega's van mijn stiefvader waren de getuigen en meer volk of drukte was niet nodig. Ik kocht twee speelgoedmedailles met een oranje lint voor ze, die zou ik ze opspelden op hun huwelijksdag. 'U hebt mij verzocht om de ceremonie kort te houden, want u weet allebei uit ervaring wel hoe het loopt' glimlachte de ambtenaar van de burgelijke stand. Bruid en bruidegom grijnsden naar elkaar. Zijn tweede huwelijk, haar derde alweer. De juffrouw van de gemeente verklaarde ze nu man en vrouw. Klein applausje van het tiental aanwezigen, daarna op naar de koffie met gebak bij ons in de flat. Tussen het handjevol gasten in de flat zat een aardige man, die met vriendelijke en zachte stem sprak. Een arts uit Mariënhave, van een afdeling waar mijn stiefvader vaak facilitair in de weer was. De arts was heel anders dan mijn rauwe stiefvader en zijn luidruchtige kameraad Dick, met wie hij alles samen deed in Mariënhave. Hij vroeg naar hoe het op school ging, of ik op sport zat en of ik hobby's had. Ik vertelde dat ik wel eens met een brief in de Donald Duck had gestaan. Nou, dat wilde-ie wel eens zien. Ik sprong op van mijn stoel om die bijzondere Donald Duck met mijn brief aan oom Donald erin uit mijn kamer te gaan halen. Toen ik weer terug de kamer in wilde lopen, hield mijn stiefvader mij tegen. Hij keek me strak aan. 'Niet altijd alle aandacht voor jou opeisen Nelis. Blijf jij maar mooi effe in je kamer.' ****** (wordt vervolgd) ******

maandag 10 juni 2013

De bomen schudden nee (deel 11 van 60)

Tussen mij en mijn stiefvader nam de spanning toe. Ik hoorde hem, met mijn oor tegen mijn kamerdeur, bij mijn moeder over me klagen. 'Dat stiekeme jong regelt alles met jou. Ik word overal buiten gehouden.' Sussende woorden van mijn moeder. 'En hij krijgt ook nog altijd het grootste stuk vlees.' Dat was mij nog niet opgevallen. Maar het deed me plezier dat te horen. Net goed! Mijn moeder praatte op de volgende dag op me in toen ik uit school terug kwam. 'Ome Klaas vindt je zo stug en afstandelijk. En hij bedoelt het zo goed met je. Kun je niet wat aardiger voor hem zijn? Gewoon af en toe vragen hoe het op z'n werk was en zo. Okee?' Ik beloofde het. Bij Zandvoort '75 voelde ik me nu helemaal op mijn gemak. Ik genoot van de trainingen van ome Gijs. Geen domme rondjes lopen en opdrukken zoals bij Amerfoortste Boys, maar alles met de bal, alles op techniek. Met links en met rechts liet-ie ons werken, niet alleen je goeie been. Gonzend van voetbalhonger oefende ik mijn zwakkere linkerbeen ook thuis voor de flat tegen een schuurdeur eindeloos met een tennisballetje. Afgewisseld met hooghouden, links, rechts, links, rechts. Na het eten oefende ik op mijn kamer met een stuiterbal mijn reflexen. Op mijn kont zat ik voor mijn opklapbed, het doel. Via de grond gooide ik de stuiterbal tegen de muur en de terugspringende kleine bal ving ik of tikte ik met handen of voeten weg. In de C1 was ik vaste waarde geworden. Ik vrat de spitsen van de tegenstanders op met huid en haar. Zelden kwam er eentje aan scoren toe. We draaiden goed, we waren sterk. Ik was fier. We zouden dat seizoen tweede worden. Voetbal op tv zat er meestal niet in. Daar hield mijn stiefvader niet van. 'Tweeëntwintig gekken die achter een bal aanrennen. Er als er eentje de bal eindelijk de bal heeft dan geeft-ie 'm weer een rotschop en dan rennen ze er weer alle tweeëntwintig achteraan.' Ik zat sowieso niet graag in de woonkamer als hij er was. Dus redde ik me met Langs de Lijn op mijn transistorradiootje. Ik had geluk toen Pim na lang aarzelen een keer een weekend naar Zandvoort kwam. Het was een van de zeldzame keren dat we überhaupt bezoek kregen. Ik was erg blij mijn broer eindelijk weer 's te zien. Hij woonde intussen niet meer bij zijn hospita op kamers. Dat had-ie na een paar maanden wel bekeken, dat rare mens. Ze was begin veertig, alleenstaand en ze had het op mijn broer voorzien. Ze banjerde in een doorschijnende jurk door het huis, stapte met blote borsten zogenaamd per ongeluk niet de badkamer, maar zijn kamer in. Hij kreeg 't er Spaans benauwd van. Gelukkig kon-ie een flatje krijgen in Schothorst. Op de muur in zijn woonkamer schilderde hij met hulp van Joop een hele grote, half openstaande rits. Die rits was symbolisch, legde-ie uit, iets met geslotenheid en eenzaamheid. Ik was trots op mijn kunstzinnige broer. Het weekend liep stroef. Mijn stiefvader had het hoogste woord, mijn moeder lachte maar wat mee en Pim knikte, hmm-de en zweeg verder. Hij was blij toen ik hem voorstelde om samen monopoly te spelen. 'Zo. Ben ik mooi effe van al dat oeverloze gelul van die vent af.' 'Ik weet nog wel wat leuks, voor morgen.' 'Wat dan?' 'Zullen we naar Haarlem-Feyenoord gaan? Dat is niet ver van hier en ze spelen morgen.' Pim dacht even na. Dat gedrang in zo'n stadion trok hem niet zo. Maar het brak de dag wel mooi, de hele dag hier met die ouwelui zitten was ook niet alles. 'Okee dan jochie, dat doen we.' Ik kon bijna niet slapen van opwinding. Ik was al met mijn vader al vaak naar SC Amersfoort geweest, een keertje naar FC Utrecht en zelfs een keer naar Roda JC, toen we logeerden bij tante Daan en ome Kees. Nu gingen we dus naar Haarlem, ik was heel benieuwd hoe het daar zou zijn. Met Pim`s Honda Civic reden we naar Haarlem, zochten en vonden het stadion en konden er tot onze verbazing dichtbij parkeren. We waren keurig op tijd, hoefden niet lang voor onze kaartjes in de rij te staan. We gingen op de westtibune tegen het hek aan staan. We stonden met onze neus vlakbij het doel waar Haarlem-keeper Rob Boersma werd ingeschoten. Het was een zonnige dag. De stadionvlaggen wapperden, hoog boven het veld cirkelden tientallen meeuwen. De tribunes stroomden vol en de wedstrijd begon. Haarlem had geen schijn van kans tegen Feyenoord. Alleen de Haarlem-spelers Wim Balm en Ruud Gullit konden aardig opboksen tegen de gasten uit Rotterdam. Grootste attractie op het veld was Haarlems middenvelder Abe van den Ban, die in het echt net zo'n fraaie grote siersnor droeg als op de voetbalplaatjes. Het eindigde in 0-2 voor Feyenoord, maar het had nog wel erger af kunnen lopen. Het publiek druppelde murmelend het stadion uit. Er viel geen onvertogen woord. De mensen hadden zelfs voor de spelers geklapt na afloop. Dat was toch wel anders dan bij SC Amersfoort. Dan begonnen ze bij de 0-1 al massaal boe en geld terug te roepen. Hier in Haarlem was het anders. Beschaafd en ontspannen. Het beviel me wel. Willem bleef nog bij ons eten en smeerde 'm daarna. Ik was weer alleen met die twee. * Het schooljaar liep langzaam op z'n einde. Mijn moeder en ik werden bij de juf ontboden voor een schooladvies. 'Nou' zei de juf, en daarbij keek ze me vorsend aan, 'eigenlijk zou ik LTS willen zeggen, maar al te handig is-ie ook al niet. Dan wordt wordt 't MAVO. Maar dan zal-ie héél hard moeten werken.' Mijn moeder zette grote ogen op. 'In Amersfoort zeiden ze altijd dat Jeroen zeker naar de HAVO of het Atheneum kan.' 'Doe wat u niet laten kunt' glimlachte de juf en ze haalde haar schouders op. In de klas was ik een beetje bevriend geraakt met een paar meisjes. Christie, Paula en Carola. Carola had sluik blond haar, sproeten en een buitenboordbeugel. Die stond haar prachtig. Ze kon 'm goed hebben, die beugel. Haar bruinleren jack stond haar stoer, dat maakte het plaatje helemaal af. Ik was smoorverliefd op haar. Op een woensdagmiddag kwam mijn kans. Na school bleven we met z'n viertjes nog een halfuurtje nakletsen. De hele school ging over de tong, de ene jongen was nog lelijker dan de ander en het ene meisje nog stommer dan de ander. Wij troffen het maar met elkaar, temidden van zoveel afschuwelijke kinderen om ons heen. Paula ging naar huis, die woonde niet in Noord. Carola en ik gingen de andere kant op, naar de flats in Noord. Christie kwam nog even mee. Hoffelijk liep ik mee tot Carola´s flat, die een paar honderd meter verder lag dan de onze in de Lorentzstraat. Christie stelde grijnzend voor om in de gangen onder de flat, waar de schuren zaten, nog even wat verder te kletsen. Ze had gezien wat er liep, hoe de kaarten lagen, en nu arrangeerde ze een kusplek voor mij en Carola. 'Ik ben met een paar minuten terug.' In het donker van het ondergrondse van de flat keek Carola me dromerig aan. We zeiden niets. Ze leunde tegen de muur, reikte met haar hand. Ze klipte haar beugel af. Heel voorzichtig kwam ik dichterbij. Ze trok me tegen zich aan en drukte haar mond op de mijne. Haar tong was van honing. Ik steeg op naar een wolk waar ik de eerstkomende jaren niet meer van af wilde komen. Ook niet toen Christie zich weer meldde, mij aan mijn arm schudde en licht geïrriteerd zei dat het zo wel genoeg was. ****** (wordt vervolgd) ******

zondag 9 juni 2013

De bomen schudden nee (deel 10 van 60)

De allerrauwste klanten op school waren de kinderen van het kamp. Bij ons in de klas zat Josje. Ze was groot, imposant en had lang vuurrood haar en sproeten. Ze zei bijna niets en deed ook niets. Ze zat haar tijd op de Nicolaasschool uit als een gevangenisstraf. Ze kon urenlang met een bevroren blik vol woede voor zich uitkijken, de armen gekruist. De juf probeerde af en toe om Josje ergens bij te betrekken, haar aan de gang te krijgen. De juf was daarbij zelf ook niet de fijngevoeligste, met haar schuurpapieren mannenstem deelde ze doorlopend beledigingen links en rechts uit. Op een regenachtige ochtend trok ze fel van leer tegen 'die vervelende zigeuners' van het kamp. Josje blafte 'kutwijf' terug. De rapen waren gaar. Josje stoof naar huis, haar vader kwam direct verhaal halen. Onze onverschrokken juf, van wie verhalen gingen dat ze menig lastig vader bij kop en kont de school uit had gesmeten, kreeg nu een pistool onder haar neus gedrukt. Het gebeurde allemaal op de gang. De bangerds van onze klas bleven stokstijf in hun bankje zitten, de dapperen renden naar de ramen aan de gangkant en drukten hun neus er zo dicht mogelijk tegenaan. Josje´s vader stond dreigend dicht bij de juf, een beetje voorovergebogen. Hij keek wat lodderig uit zijn ogen, onder zijn zwarte snor hing zijn mond open. Hij ademde zwaar, zei iets. Het pistool in zijn rechter hand was op de buik van de juf gericht, bewoog een beetje heen en weer in de zwevende hand van Josje´s vader. Juf had de armen halfweg geheven, nog onder haar schouders, praatte op de man in. Het leek uren te duren. Toen stopte Josje´s vader het pistool ineens tussen zijn broekriem, zwaaide vermanend met zijn wijsvinger, siste nog iets en draaide zich om. Traag en verdwaasd stapte juf de klas weer binnen. 'Even zitten hoor... we gaan zo weer verder.' * Eindelijk mocht ik weer naar mijn vader. Ik had hem een paar maanden niet gezien, alleen af en en toe gebeld. Mijn kon-ie niet bellen, we hadden een geheim nummer en dat mocht pa natuurlijk niet hebben. In de postbus kwamen elke week wel drie brieven of kaarten van hem voor mij. Ook een kaart met een afbeelding van een NS-trein van het type hondekop. Dat woord had mijn vader onderstreept. 'Voor pappa's hondekoppie' had-ie erbij geschreven. Dat was mijn koosnaampje, ik was zijn hondekoppie. Ik ging op zaterdagmiddag naar hem toe en zondag weer terug. Met de auto brachten mijn moeder en stiefvader me naar station Haarlem. Mijn moeder kocht een weekendretourtje voor me. 'In Amsterdam moet je overstappen op de trein naar Amersfoort. Vraag maar aan een aardige conducteur waar die trein vertrekt.' Ik slikte. Als dat maar goed ging. Op het perron zwaaide mijn moeder me na. Mijn stiefvader stond er roerloos naast, met uitgestreken smoel. Mijn hart bonsde in mijn keel. Ging deze trein wel echt naar Amsterdam? Ik vroeg het een oudere mevrouw. Ja hoor, ik zat goed. Ook de conducteur, die de kaartjes kwam controleren, stelde me gerust. 'Op Amsterdam Centraal moet je naar spoor 10, daar komt jouw trein naar Amersfoort. Eerst komt zometeen nog Amsterdam Sloterdijk, en dan komt Centraal. Okee knul?' Ik knikte. Pakte snel een balpen uit mijn voetbaltas en schreef een grote 10 op mijn linker hand. Dan kon ik het niet vergeten. Dan moest het toch goed gaan. Toen we op Amsterdam Sloterdijk stopten, keek ik uit het raam op het vertrekbord dat boven het perron hing, Ja, het stond er op, deze trein ging Amsterdam Centraal. Maar wat nu als ze een fout hadden gemaakt? Als dit een verkeerd vertrekbord was? In het gekrioel op Amsterdam Centraal raakte ik volledig in paniek. Waar was perron 10? Moest ik rennen om de trein te halen? Ik klampte een meneer in het blauw aan. Hij wees naar de borden die overal hingen, perron 10 was díe kant op. Ik wurmde me hijgend van spanning tussen de reizigersstroom door, vond spoor 10. De trein stond er. Maar was het de goede? Het vertrekbord zei van wel: hij ging langs heel veel verschillende stations, wel een stuk of tien, voordat Amersfoort aan de beurt kwam. Amersfoort stond vet gedrukt. Maar ja, wat nou als ze een fout hadden gemaakt? Dat we zomaar naar Maastricht of Den Bosch zouden rijden in plaats van Amersfoort? Ik schoot maar weer iemand in uniform aan. Het viel allemaal niet mee, dat reizen. Ook onderweg van Amsterdam naar Amersfoort bleef het vreselijk spannend. Bij ieder station, van Amsterdam Muiderpoort tot Baarn, hing ik weer uit het raam om te controleren of de machinist wel de juiste route reed. Pas toen we Baarn achter ons hadden gelaten en ik uit het raam hangend in verte de Lange Jan van Amersfoort op zag doemen, ontspande ik een beetje. Of... was het toch de Domtoren van Utrecht? Of straks bleek het wel de Lange Jan te zijn, maar sloeg de machinist station Amersfoort over... Op het perron stond mijn vader al klaar in zijn crême-witte regenjas. Hij lachte breed naar me, met natte ogen achter zijn brilleglazen. 'Roentje...' Hij pufte korte pufjes, probeerde zich te beheersen, niet in huilen uit te barsten. Met mijn Amersfoortse Boys-tas in mijn ene hand en in mijn andere een in cadeaupapier gehuld pakje Van Nelle Export met Rizla rood liep ik met mijn vader via de stationshal naar de stadsbussen. Ik keek opgelucht om me heen op het stationsplein, zag de vertrouwde blauwe stadbussen van Nefkens. Ik was weer thuis. In de bus naar het Soesterkwartier aaide mijn vader mij gedurig over mijn bol. Af en toe zuchtte hij smartelijk en keek me schuins met betraande ogen aan. Veel tekst had-ie niet. Dat lukte nog niet. Ik hoopte dat hij zich een beetje bij elkaar kon houden, vandaag en morgen. In de Eikstraat was alles als vanouds. Zijn bemodderde Citroen 2CV Charleston stond voor de deur, de tuin was een oerwoud en binnen nog steeds dezelfde Spartaanse inrichting. In de woonkamer een bank, een bijzetafel en een stoel. Schemerlamp naast de bank om de krant te kunnen lezen. Aan de muur een huwelijkportret van een collega en diens bruid. Ze poseerden bij de trouwauto. Boven hun hoofden donkerblauwe lucht en een paar wolken. Verder een stoere foto van mij in vol ornaat op een kleine crossmotor. Een compleet crosspak, een knalgele helm, een stofbril en zwarte handschoenen. Naast de bank nog een klein tafeltje met de telefoon en een wekkerradio. Die stond nog aan. Vanzelfsprekend op een piratenzender. Achter de bank stond ongetwijfeld een fles jenever, buiten zicht. Ik zou een weekend lang net doen of ik dat niet in de gaten had. Af en toe zou mijn vader mij naar de keuken sturen voor iets lekkers of om koffie voor hem te maken. Dan kon-ie snel naar de fles grijpen en fluks een paar slokken nemen. In de keuken wachtte ik geduldig tot ik de dop weer op de fles hoorde schroeven. Dan een kort bonkje: fles tegen poot van de bank of tegen de muur. En vervolgens stapte ik met opgewarmde knakworstjes of een vers bakkie oploskoffie voor pa de woonkamer in alsof ik niks in de smiezen had. Dat ging prima zo. In pappa's slaapkamer stond ook niet veel. Een tweepersoonsbed met een nachtkastje en een leeslamp, een kledingkast. Op en naast bed een zee van Het Bestes, Donald Ducks en Amersfoortse Couranten. Ik vond het te gek dat mijn vader nog altijd geabonneerd was op de Donald Duck. Zo had ik altijd wat te lezen als we niks meer te kletsen hadden of pa op de bank in slaap was gevallen. In Het Beste stond niet veel van mijn gading, behalve dan de moppen, anecdotes van lezers, en een quiz. In de Amersfoortse Courant keek ik even of er wat over Amersfoortse Boys of SC Amersfoort in stond en ik pakte natuurlijk de strips mee. Een enkele keer vond ik op het nachtkastje van mijn vader een folder van de Jehovah's Getuigen. Het keukentje was klein en leeg. Een pannetje hier, een paar glazen daar. In de koelkast bier, melk, vleeswaren, een pot augurken, een pakje boter en een pul mosterd. Er was een halfje bruin, eitjes om te bakken. Huishouden van een man alleen. Dit eerste weekend na de verhuizing gingen we nergens naartoe, hingen een beetje thuis. Uitgeput van alle emoties deed pa zaterdag het ene dutje na het andere. Ik vond het wel best, las Donald Ducks op bed. 's Avonds belde tante Pien, de favoriete zus van mijn vader. 'Adoe Denje!' galmde mijn vader door de lijn. Het was vooral tante Pien die aan het woord was. Mijn vader was al niet meer zo helder op dit uur van de dag, schommelde wat op de bank. Hield tijdens het telefoongesprek af en toe de hoorn een halve meter van zijn hoofd en stak zijn tong uit naar de hoorn. 'Pffffffffllrrt!' Aan de andere kant van de lijn vroeg tante Pien wat er aan de hand was. 'Niks Denje! Zusje! Adoe!' Knipoog naar mij. Mijn vader lag in bed al luid te snurken toen ik in de woonkamer alle tijdschriften op een stapel legde en het licht uitknipte. Ik poetste stilletjes mijn tanden en kroop muisstil naast mijn vader in bed. Ik voelde me opeens net Wolfje, de zoon van Midas Wolf. Daar moest ik om lachen, ik deed dat zo stilletjes mogelijk om Midas naast me niet wakker te maken. De volgende dag stond volledig in het teken van Het Afscheid. Vandaag moest ik weer terug naar Zandvoort. Mijn vader begon weer te grienen, was afwisselend boos, lief, verdrietig en gefrustreerd. Hij maakte zich zorgen. Was die vent wel goed voor me? Wat was dat eigenlijk voor kerel, die Akerboom? Sloeg-ie me? Als er nare dingen gebeurden, dan moest ik direct bellen. En dat postbusadres, dat zat hem ook niet lekker. Hij mocht toch wel weten waar zijn zoon woonde? Ik kon hem overreden niet mee te gaan naar het station. Als-ie me op de bus naar het station zette dan redde ik me verder wel. Het was bijna zo ver, over een half uur ging de bus. Ik mocht zijn shaggies voor de rest van de dag van de dag rollen, hij stopte me een biljet van 25 toe. 'Koop maar een mooi boekie en de rest doe je maar sparen hè.' Bij de bushalte kwam het moeilijkste. Snikkende, schokschouderende pappa. De bus kwam er aan. 'Nou doeg paps.' Hij vermande zich, wilde niet al te zeer voor joker staan tegenover de buschauffeur. 'Laat je niet kisten Roentje!' De bus trok op. Op zondag zaten er altijd maar weinig mensen in. Ik liep naar achteren, klom op de achterbank en zwaaide naar mijn vader. Hij zwaaide terug, drukte een zakdoek tegen zijn ogen. Toen de bus de hoek om reed, zag ik nog net hoe hij zijn handen in zijn zij zette en zijn hoofd achterover gooide om heel veel lucht binnen te kunnen halen. ****** (wordt vervolgd) ******

De bomen schudden nee (deel 9 van 60)

Mijn moeder vond het niet verstandig dat ik al te snel bij mijn vader op bezoek zou gaan. Het kon nog wel een paar weken duren voordat de tijd rijp was. Intussen begon ik een klein beetje gewend te raken aan Zandvoort. Het was heel anders dan ik me herinnerde van die keer dat ik een weekje met vakantie naar Zandvoort was geweest. Mijn moeder had een appartementje gehuurd, vlak aan de kust. Mark mocht meekomen en verder waren ook Guusje en Karin van de partij. Mijn moeder was toen al van mijn vader af, dus het was best bijzonder dat ze Guusje mee had gevraagd, mijn halfzus uit het eerste huwelijk van mijn vader. Guusje was zogezegd niks van haar, maar ze hadden toch een goede band. Bovendien had mijn moeder na de scheiding wat vaker contact met tante Mia, de moeder van Guusje en Ton. Ze gingen wel eens bij elkaar op de koffie, konden het goed met elkaar vinden. Allebei getrouwd geweest met Jan de Haan, dat was toch een onderwerp waar ze niet gauw over uitgepraat raakten. Dat naast Guusje ook Karin meeging op vakantie, onderstreepte de uitstekende verhoudingen. Karin was de dochter uit het tweede huwelijk van tante Mia. Al snel na de breuk met mijn vader had tante Mia meneer Theunissen ontmoet. Met hem was ze nu al jaren gelukkig getrouwd en had ze Karin gekregen. En zo was mijn moeder met een bont gezelschap grotere en kleinere kinderen op pad in Zandvoort. Helemaal in haar element. Daar hield ze van, dingen doen die anders waren dan anders. Het Zandvoort van die korte vakantie beleefde ik nu heel anders. Ik speelde niet dagelijks in het zand aan de Noordzee-kust, maar liep gewoon door het dorp. En het was geen hartje zomer, maar half november. Het enige wat hetzelfde gebeven was, was ik dat nog altijd een buitenstaander was. Ik was geen Zandvoorter, maar nog steeds een soort toerist. In de drogisterij annex kapsalon op het winkelpleintje in onze buurt in Zandvoort-Noord waren ook de postbussen. Wij hadden postbus 240. Ik vond het leuk om de post daar op te halen. Ik hield van post. Je wist maar nooit wat erbij kon zitten, het was altijd weer en verrassing. Misschien een kaart of brief van mijn vader. Of post van Mark. Ook Mark en alle anderen die ik kende hadden alleen ons postbusadres. Veiligheidsmaatregel tegen mijn vader. In de postbus kwam vooral post voor mijn stiefvader. Vaak wat grotere, bruine enveloppen, zonder duidelijke afzender. Wat kon daar toch in zitten? In de winkel van de drogisterij hadden ze tot mijn grote vreugde ook voetbalplaatjes. En net als bij meneer Bak hadden ze niet alleen de plaatjes van Panini, maar ook die van Vanderhout. Die vond ik veel mooier dan die stijve, eenvormige Panini-prentjes: alle voetballers in hetzelfde shirtje en bijna geen tekst erbij, zo saai. Nee, dan de plaatjes van Vanderhout, daarop stonden de spelers soms in hun wedstrijdshirt, soms in hun trainingspak, Wimke Meijers zelfs in een stoere leren jas. Jo van Zoest zat mokkend in de dugout in een geel hesje. Jochen Vieten stond geconcentreerd klaar om een bal af te vangen, met één hand tegen de doelpaal leunend. Paul de Jong tijdens het uitlopen op de training. Dát was voetbal! Ook de beschrijvingen van de spelers in het Vanderhout-boek waren veel sprekender dan de korte droge zinnetjes in de Panini-albums. Vanderhout sprak bijvoorbeeld liefdevol over Gerrit Mintjes met een prachtzin als 'Is een meester in het schaduwen van een tegenstander', waar Panini bij alle spelers grossierde in algemeenheden als 'Centrumspits, ook als linkerspits in te zetten'. Wat zei dat nou? Dat leek nergens naar. In heel Zandvoort leek ik wel de enige die voetbalplaatjes spaarde. Ik zag nooit jongens plaatjes ruilen op schoolplein. Er zat niet veel anders op dan mijn vader vragen of hij een paar keer onder verschillende namen prentjes na wilde bestellen. Die truc hadden we al vaker uitgehaald. Nu was het echt bittere noodzaak, zonder jongens om mee te ruilen kreeg ik mijn boeken anders nooit vol. Ik zou het mijn vader vragen zodra ik hem weer mocht zien. In Zandvoort werden dan misschien geen voetbalplaatjes gespaard, en op het schoolplein waren ballen zelfs verboden, maar bij de drie voetbalclubs van het dorp werd fanatiek gespeeld. Je had het chique TZB, de club van de betere mileus. En dan had je volksclub Zandvoortmeeuwen. Zandvoortmeeuwen was een veel grotere club dan TZB, er waren nu eenmaal niet zoveel betere milieus in Zandvoort. In 1975 was er nog een derde club bij gekomen, opgericht door TZB'ers en Zandvoortmeeuwenaren die het bij geen van beide uitersten van clubs naar hun zin hadden. De club noemde zich simpelweg Zandvoort '75. Het was nogal een rel dat de club werd opgericht, het was verraad tegenover allebei de andere clubs. De gemoederen in het vissersdorp liepen hoog op, maar het eigenwijze Zandvoort '75 trok zich daar niets van aan en bouwde een clubhuis in de duinen naast het circuit. Dat vond ik natuurlijk erg interessant, ik was immers groot Formule 1-fan. Bovendien was Zandvoort '75 vlakbij onze flat, op de fiets was ik er in vijf minuten. En dus werd ik lid van Zandvoort '75. Ook bij de club was ik duidelijk een buitenstaander, maar op de trainingen van de C1 viel ik op door mijn tomeloze inzet en de onverzettelijkheid waarmee ik mij vastbeet in tegenstanders. Onze elftalleider, meneer Peitsman, en onze trainer ome Gijs wisten dat op waarde te schatten. Ik werd gewaardeerd voorstopper van de C1. Mijn onzekere middenveldgeklungel bij Amersfoortse Boys verdween als sneeuw voor de zon. Ik was als voorstopper herboren. Ik hoefde alleen mijn tegenstander uit te schakelen, en dan de bal inleveren bij Makkie, Eric of Dries. Die wisten er wel raad mee. In Zandvoort moest je je als import extra bewijzen. Dat deed ik nu. Ik hoorde erbij! Het was niet zo dat ik nu opeens vrienden had, dat ik met jongens mee naar huis mocht of werd uitgenodigd voor verjaardagsfeestjes. Maar het begin was was er. Ik had het zelfs makkelijker in de ploeg dan de geboren en getogen Zandvoorter Carlo, met wie ik ook nog in de klas zat. Carlo bakte er helemaal niks van, struikelde voornamelijk over de bal, en werd de hele wedstrijd lang door de halve ploeg verrot gescholden. Het was een bloedfanatiek team dat geen achterblijvers duldde. Arme Carlo moest dan ook hard boeten voor zijn gehannes links voorin of op het middenveld. Carlo was dan wel geboren en getogen in Zandvoort, maar zijn moeder was Spaans en dus telde hij niet mee als echte Zandvoorter. Hij werd op school veel gepest met zijn rode haar en zijn grote neus. Een buitenstaander. Net als ik. Carlo kon bovendien goed leren, dat werd ook niet echt gewaardeerd op de volkse Nicolaasschool, waar de meisjes later huisvrouw en moeder wilden worden en de jongens visser of monteur. Hoewel de juf ook mij maar en domme jongen vond met mijn pofbroeken, had ik op de Paulusschool altijd goed mee kunnen komen met de besten. Carlo en ik werden automatisch naar elkaar gedreven. Carlo's vader was een ras-Zandvoorter. Dat hij bij Carlo's moeder een kind verwekt had, was achteraf gezien een klein wonder. Want eigenlijk hield de vader van Carlo van mannen. Hij dreef een strandtent op het naaktstrand. Carlo en ik waren daar 's zomers regelmatig op bezoek. We konden in de strandtent van Carlo's vader gewoon onze zwembroek aanhouden. De stamgasten, vooral mannen, zaten bloot aan de bar of aan de tafeltjes. Een enkeling had een t-shirt aan. 'Wat een schatjes hè' hoorden we soms vertederd mompelen als we door de strandtent liepen. We waren altijd heel welkom, iedereen was aardig tegen ons en als we dorst hadden dan kregen we altijd wel van iemand limonade aangeboden. Het was altijd gezellig en ontspannen in de strandtent van Carlo's vader. Het gebeurde regelmatig dat Carlo uren te laat of zelfs helemaal niet op kwam dagen als we afgesproken hadden. Dat kwam door zijn Spaanse achtergrond, zei ome Klaas. Het was allemaal mañana, mañana met die gastarbeiders, daar kon je niet op bouwen. Maar toch was ik blij dat ik een vriendje had. En ook hij had een paar Kiss-elpees. Hij mocht dan een gastarbeider zijn, met zijn smaak zat het wel goed. Op de Nicolaasschool raakte ik iedere week een beetje meer ingeburgerd. Het rauwe volk van de zesde klas liet me in elk geval met rust, terwijl Carlo doorlopend het mikpunt was van pesterijen. Hij was makkelijk op de kast te krijgen met zijn neus, rode haar of Spaanse roots. Misschien was het het Spaanse temperament van zijn moeder dat hem snel deed exploderen. In elk geval sloeg hij er altijd snel op los. Ademloos zag ik hem de ene na de andere grote jongen aanvliegen, meppend en krabbend als een hellekat. Maar de grote jongens waren altijd met meer en sterker en het eind van het liedje was steevast een verkreukelde en bloedende Carlo, die zwijgend zijn boeltje bijeen pakte, langzaam wegliep en statig naar huis fietste. Alweer ten onder gegaan, maar wel stijlvol. ****** (wordt vervolgd) ******

zaterdag 8 juni 2013

De bomen schudden nee (deel 8 van 60)

Ik werd kort voorgesteld door de juf aan de zesde klas van de Nicolaasschool. Daarna moest ik gaan zitten op de enige vrije plek in de klas, naast een een lange blonde meid. Ze heette Louise. Ze had al borsten. Ze leek wel vijftien. Niemand besteedde aandacht aan me. In de pauzes stond ik maar een beetje voor me uit te koekeloeren, probeerde me onzichtbaar te maken met mijn rug tegen het bruine hout van het schoolgebouw. Het schoolplein was veel kleiner dan bij ons in Amersfoort en je mocht nergens voetballen. Iedereen krioelde door elkaar. Ik vond het maar ruwe kinderen. Aan het eind van mijn eerste schooldag kregen we huiswerk op. Rekenen, geschiedenis, taal. Ik wist niet wat me overkwam. Gatsie, moest ik nou thuis ook nog aan het werk? Met een stapel boeken en schriften onder mijn arm slenterde ik van de Nicolaasschool naar onze flat in de Lorentzstraat. Het was maar vijf minuten lopen. Het motregende. Mijn spullen werden langzaam nat. Ik had geen tas om ze in te doen. Rotboeken. Mijn moeder was thuis zingend aan het schrobben, uitpakken en inruimen. Mijn kamertje was kleiner dan in Amersfoort. Ik had spullen weg moeten doen. Ondanks luid protest en gesmeek had ik onder andere een paar jaargangen Donald Duck weg moeten gooien. 1973 en 1974. Ik kon er nog steeds wel om huilen. Ik sloot mijn kamerdeur, zette mijn transistorradiootje aan en ging Mark een brief schrijven. Ik hoorde mijn stiefvader thuiskomen. 'Zo, Stien.' Kwetterend vloog mijn moeder op hem af. Ze gingen naar de woonkamer, ik hoorde zijn gebrom langzaam zachter worden. Alleen voor het eten zou ik tevoorschijn komen. Verder niet. De volgende ochtend slofte ik met lood in de schoenen naar school en kreeg direct de schrik van mijn leven: proefwerk geschiedenis! De klas zoemde opgewonden, alle boeken moesten van tafel en de juf deelde blaadjes uit. Ik liep rood aan. Wat was dit nu weer? Proefwerk? Wat was dat nu weer? Moest ik een opstel schrijven? Juf dicteerde vragen, die we op moesten schrijven. Over de gouden eeuw. Ik had geen idee waarover het ging. Ik staarde naar de vragen. Wie er de baas was, met wie er oorlog was. Wat voor kleding de mensen droegen. Dat wist ik misschien wel. Pofbroeken, schreef ik op als antwoord. Verder wist ik niks. Bij alle andere vragen schreef ik een vraagteken op. De juf haalde de blaadjes weer op. Toen ze mijn blaadje oppakte, keek ze met afgrijzen naar wat ik opgeschreven had, en daarna naar mij. 'Jij bent ook de slimste niet hè. En wat is dat? Pofbroeken? Wie denk je dat je in de maling neemt?' De volgende dag deelde ze de blaadjes weer uit. Boven de mijne stond een 3 geschreven. 'Voor de moeite dan maar.' Door al mijn vraagtekens stond een rode streep. Mijn vader zal wel op erg op zijn neus hebben gekeken toen hij 's zaterdags bij Amerfoortse Boys kwam. Het was niks voor Jeroen om zomaar niet op te komen dagen, dat vonden ze bij de club ook, maar niemand wist waar ik uithing. Onze telefoon gaf een afgesloten toon. Ik was in rook opgegaan. Het duurde twee volle weken voordat mijn moeder eindelijk zei: 'Nou, bel je vader dan maar op. Maar denkt 'r om hè: alleen het postbusnummer geven.' Ik kreeg een hysterische vader aan de lijn, dan weer huilend, dan weer loeiend van opluchting en ontzetting tegelijk. 'Roentje! Waar zit je dan?' 'We wonen nu in Zandvoort.' 'Wat? Nondeju! Met een andere kerel zeker?' Ik keek even opzij, naar mijn moeder en stiefvader, die meeluisterden. Ik mocht het zeggen. 'Ja.' 'Hoe heet die zak?' 'Ome Klaas.' 'Is-ie wel goed voor je?' 'Ja hoor.' 'Anders moet je 't pappa zeggen hoor. Godverdegodver nogantoe.' 'Jaja pap, maak je geen zorgen, het gaat goed hoor. Ik kom gauw een weekendje naar je toe. Okee?' Hij begon weer te huilen, met lange gierende halen. Hij was dronken. 'Pappa...' Afkappen, gebaarde mijn stiefvader. Hij haalde zijn vinger langs zijn hals. Ik gaf het postbusadres op aan mijn vader. Ons huisadres mocht-ie niet hebben, mijn moeder was bang dat pa misschien met zijn bezopen kop naar Zandvoort zou rijden en amok zou maken. Opnieuw geloei en gevloek aan de andere kant van de lijn. Hij kreeg alleen een postbusadres van zijn zoon. Wat een vernedering. Mijn vader was des duivels. Ik hing op. 'Wát zegt die klootzak allemaal? Of ik wel goed voor dat jong zorg?' Mijn stiefvader trok met zijn mond, spande zijn armspieren aan, ademde snuivend door zijn neus. 'Klaas, rustig. Laat 'm uitrazen, dat trekt wel bij. Hij wil toch ook zijn jongen blijven zien, hij bindt heus wel in. Ik ben allang blij dat-ie alleen het postbusadres heeft. Stel je voor dat-ie het adres van de flat zou hebben en hiernaartoe zou komen.' 'Moet-ie doen. Dan is-ie voor mij.' Ik keek naar mijn stiefvader. Boze stiefvader. Ik zag voor me hoe hij en mijn vader zouden vechten. Hij zou mijn vader vast vermoorden. Als pappa dronken was, dan maakte-ie geen schijn van kans tegen deze woesteling uit Lisse. Misschien zou mijn stiefvader mijn vader wel over de reling van onze galerij gooien. Drie hoog naar beneden, dat zou pappa niet overleven. Of zou hij mijn vader met een mes neersteken, net zoals-ie met die Duitse soldaat had gedaan in de Tweede Wereldoorlog? Mijn stiefvader had opgeschept dat-ie als tienerknaap met een paar kameraden (mijn stiefvader had het nooit over vrienden, altijd over kameraden) 'zo'n vuile rotmof' naar een eilandje in de Kaag had gelokt. Daar hadden ze de soldaat met z'n allen aangevallen en een mes in zijn buik gestoken. 'En dan doe je zó...' Hij omklemde het denkbeeldige lemmet met zijn rechter hand, draaide het me een korte, felle slag naar rechts. '... dan draai je in één keer het hele zooitje kapot, darmen en alles. Nou, dan is het wel gebeurd.' Hij keek er voldaan bij. Benadrukte dat-ie zich er niet op voor wilde laten staan dat-ie die mof had omgelegd met z'n kameraden. Ze hadden gewoon hun bijdrage geleverd. Vergeleken bij zijn moeder stelde-ie niks voor. Dáár waren de moffen pas bang van! 'De hele bollenstreek sidderde en beefde voor dat spul uit Moffrica. Maar voor mijn moeder hadden ze het grootste ontzag. Het was ja mevrouw Akerboom, nee mevrouw Akerboom. Toen ze aankwamen om kolen in te vorderen, ging ze er gewoon met de koekenpan op af. Ze wisten niet hoe snel ze het erf af moesten komen, hahaha! Ze krópen voor d'r!' Ik zag het helemaal voor me. Niet alleen mijn stiefvader was een geweldenaar, ook zijn moeder was een supervrouw. Wat een ruige familie moest dat zijn. ****** (wordt vervolgd) ******

donderdag 6 juni 2013

De bomen schudden nee (deel 7 van 60)

Veel liever dan opa zag ik tante Els, mamma's oudtante, komen voor een logeerpartijtje. Ik was dan wel gelijk mijn kamertje kwijt als logeerkamer voor tante Els, en in haar kamer stonk het altijd op zo'n speciale ouwe-dames-manier. Maar ze was wel lief en gezellig en zij vond het juist leuk dat ik zo goed mee kon komen met jokeren. Ze kon ook heel goed tegen haar verlies. 'Wat een pienter jochie ben je toch', prees ze me, als ik een spel gewonnen had en mijn centjes incasseerde. We speelden om een cent per overgebleven kaart. Lachend schoof tante Els me mijn winst toe, het was me van harte gegund. Aan het eind van de dag stond tante Els toch altijd in de plus, die paar centen konden er wel vanaf. Eén keer had tante Els met al haar jokerroutine aan het eind van een zaterdag meer dan een gulden winst bij elkaar gespeeld tegen mij, pappa en mamma samen. Dat was nog nooit vertoond op het Ariaplein! Ze nam er nog maar 's een extra volgeschonken advocaatje op. Het was eigenlijk best gezellig bij ons thuis. Misschien wel té gezellig. Mijn vader dronk nu elke dag volop en ging vaker en vaker te ver. Hij had een kwade dronk over zich. Die vrijdag ook. Pas 's avonds laat of 's nachts kwam-ie thuis, zwaaiend op zijn benen, vloekend en tierend. Hij sloeg een lamp kapot, of gooide met servies. Mijn moeder probeerde hem piepend en flemend te sussen. Het maakte hem alleen maar kwaaier. Hij haalde uit naar haar. Pim wierp zich ertussen, wilde zijn moeder beschermen. Pakte een mes en wilde toeslaan. De getrainde militair, zo bezopen als-ie was, greep razendsnel naar de pols van zijn stiefzoon en draaide die om. Het mes viel op de grond. 'Ik maak je kapot, rooie donder' gromde mijn vader en hij drukte de keel van Pim dicht. Nu sprong mijn moeder ertussen, duwde haar man omver en ontzette zo haar zoon. Ze sleepte de hoestende en proestende Pim overeind, de trappen van de flat af, naar buiten. Daar wandelden ze net zo lang in het parkje tot de hartkloppingen van Pim voorbij waren. Ik sliep intussen heel zoetjes en tevreden in mijn bed, mijn grote rode knuffelmuis Bas in mijn armen. Een paar weken later stond ik bij mevrouw Hemstra voor het raam naar buiten te kijken. Ik zag hoe mijn vader door twee agenten in een politie-auto werd gestopt. Hij had handboeien om. Op het dak van de Kever flakkerde wit-blauw een zwaailicht. Ik was een uur eerder naar mevrouw Hemstra gestuurd, die twee hoog woonde. Mevrouw Hemstra was gehandicapt, zat in een rolstoel, maar had wel haar eigen flatje. Ze paste wel vaker een uurtje op me. 'Zo jochie, kom maar bij het raam weg, da's niks voor je. Wil je een glaasje limo?' Ik wist niet dat mijn vader mijn moeder met een touw om haar nek het balcon op had gedreven en haar met één arm over de rand had geduwd, het touw stevig vast in zijn andere hand. Met bovenmenselijke inspanning had mijn moeder de handgreep van het balcon vast weten te grijpen en had ze zich terug het balcon op getrokken. Ook wist ik niet dat mijn vader een paar weken eerder mijn moeder en haar zus Greet met zijn dienstpistool dreigde dood te schieten. Maar de politie wist het wel, en nu moest mijn vader de gevangenis in. * Via een maisonette-woning aan de Olivierplaats waren we binnen Amersfoort ten slotte beland in een eensgezinswoning aan op het gloednieuwe Boerspad. Lia was al een tijdje de deur uit, die was in de Ariaplein-tijd met Joop getrouwd en woonde nu met hem in een flatje aan de Sperwerstraat. Pim woonde nog altijd thuis. Met de meiden wilde het niet zo vlotten. Als-ie al eens kennis aan een meisje had, dan vond mijn moeder haar maar niks. Hij werd er moedeloos van. Mijn moeder vond het prima dat Pim nog steeds thuis woonde. Ze vond het fijn hem te verzorgen. Met een echte eensgezinswoning was ma zeer in haar nopjes. Elke verhuizing had vooruitgang betekend, dit grote huis aan de begane grond met tuin voor en achter was het hoogtepunt. * Het zwijgen op school hoefde niet meer. Mijn moeder had daar aangekondigd dat we naar Zandvoort gingen verhuizen. Ze hoefde niet bang te zijn dat mijn vader via school vernemen zou van de verhuizing, want van school haalde pappa me nooit op. Mijn klasgenootjes van de zesde vonden het wel interessant dat ik naar Zandvoort ging verhuizen, jemig, Jeroen gaat aan het strand wonen! Maar iedereen vond het toch ook erg jammer. Ikzelf nog het meest. Ik was erg verdrietig. Middenin het laatste jaar van school af, een regelrechte ramp. Het was toch al een beetje een moeilijk jaar, de zesde klas. Tot en met de vijfde was het allemaal heel zonnig gelopen. Ik had zulke leuke juffen en meesters gehad. Zoals juffrouw Kramer, die mij 's morgens wel eens onderweg oppikte met haar auto als ze mij op de stoep in de regen naar school zag kuieren. Of meester Baars, die alle kinderen die dat wilden buiten schooltijd schaken geleerd had. Hij had een schoolcompetitie georganiseerd die ik met vlag en wimpel won. Ik veegde iedereen compleet van de mat. Samen met het beste meisje van onze school, Elise, mocht ik de eer van de Paulusschool verdedigen in een schaaktoernooi met alle kampioenen van de scholen uit Amersfoort en omstreken. Meester Baars was erg trots dat-ie ons zo enthousiast aan het schaken had gekregen. Hij stond er dan ook op dat-ie Elise en mij persoonlijk zou begeleiden tijdens het toernooi. Opgewonden van de wedstrijdspanning stonden Elise en ik die ochtend klaar op het schoolplein. Meester Baars haalde ons op in zijn grote zwarte auto en vol goede moed gingen we op weg naar Hoevelaken. Onderweg maakten we grapjes en waren we vol bravoure. Maar het toernooi werd een drama. We werden allebei finaal in de pan gehakt, Elise bij de meisjes en ik bij de jongens. Nul punten. De hele terugweg lang zat een bedremmelde meester Baars met twee huilende kinderen in de auto. Pas in de zesde klas werd het minder leuk. Er was een nieuwe, jonge meester gekomen, die heel anders was dan onze andere onderwijzers. Hij heette Hopbergen, had een snor en altijd gefronste wenkbrauwen. Hij was strenger dan we ooit hadden meegemaakt. Afgezien van een enkele zeldzame aanvaring, met juffouw Beukers in de eerste klas, had ik nooit problemen gehad met de onderwijzers. Die ene aanvaring in de eerste was overigens wel een pittige. Ik zat op een hekje aan de rand van het schoolplein. Achter die hekjes mocht je niet komen, je moest op het schoolplein blijven. Ik had er met één been overheen op gezeten, en dat was juf Beukkers kennelijk al te wild. Toen ik niet snel genoeg van het hekje afkwam, greep ze me resoluut beet en sleurde me zonder pardon aan mijn haren de school in. Wat deed dat zeer! Ik dacht dat ze mijn haren van mijn kop zou trekken. In gedachten zag ik mijn haardos als een scalp aan haar riem bungelen. De Paulusschool was een warme, veilige en lieve school. Huiswerk kregen we nooit, we wisten niet eens wat het was. Na school kon je gelijk doen waar je zin in had. Veel kinderen bleven op het schoolplein knikkeren, overlopertje spelen of touwtje springen. Ikzelf ging meestal in het gras achter de school boompjesvoetballen met een vaste club jongens. Mark was er ook altijd bij. En Pieter de Leeuw natuurlijk, de rusteloze blonde schicht met hazentanden, die 's morgens vroeg naar school kwam gerend met zijn kicksen al aan. Van al dat speelse en knusse bleef bij Hopbergen in de zesde niet veel meer over. Tegen de meisjes deed-ie nog best leuk en aardig, maar ons jongens pakte-ie hard aan. Aan mij had-ie een speciale hekel. Hij gaf me zelfs strafwerk toen ik een verhaaltje had ingeleverd voor de schoolkrant. Ik deed dat wel vaker. Vooral meester Baars moedigde dat aan. Ik had dit keer een verhaal geschreven over een kabouter de in een gewoon mensenhuis ging wonen. Alles in dat huis was natuurlijk veel te groot voor die arme kabouter. Ik had er een tekening bij gemaakt, van de sippe kabouter die op een tak zat te grienen omdat het allemaal niet lukte. Maar het verhaal liep wel goed af, want een jongen schoot de kabouter te hulp, en bouwde het grote mensenhuis vol met allemaal hulptrappetjes zodat de kabouter voortaan overal bij kon komen. 'Waar heb je dit uit overgeschreven?' 'Dat heb ik niet gedaan. Ik heb het zelf geschreven.' 'Dat kan niet. Een elfjarige schrijft niet zo, met zulke volzinnen. Ik vind dat niet leuk van je, dat je jokt.' 'Ik lieg niet, ik heb het echt zelf geschreven!' Ik kreeg strafwerk. De dag kwam om afscheid te nemen. Van de klas, van de juffen en meesters, van Mark. Met tranen in mijn ogen liep in naast mijn moeder de school uit, het plein over en langs de ramen van het lokaal waar de zesde zat. Iedereen joelde en zwaaide naar me. Ik zwaaide terug. Daarna gingen we nog even langs de sigarenwinkel van meneer Bak. Daar waren we al jaren vaste klant. Ik haalde er altijd mijn voetbalplaatjes, mamma haar Story, pappa zijn Van Nelle Export. Ik gaf meneer en mevrouw Bak een handje. 'Niet zo beteuterd kijken hoor Jeroen, het wordt vast heel leuk in Zandvoort.' Meneer Bak knipoogde naar me. Toen stopte-ie me vijf zakjes voetbalplaatjes toe. 'Voor jou.' In Zandvoort was vast niet zo'n aardige meneer Bak om voetbalplaatjes bij te kopen. 'Als mijn ex-man hier vandeweek komt...' '... dan zeggen we niets, maakt u zich geen zorgen.' ****** (wordt vervolgd) ******